Patiënten ronselen is verboden

22 APRIL 2019. – Wet inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (BS 14 mei 2019) voorziet in:

Art. 31.

§ 1. De gezondheidszorgbeoefenaar mag praktijkinformatie aan het publiek kenbaar maken. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder praktijkinformatie verstaan iedere vorm van mededeling die rechtstreeks en specifiek, ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of aangewende technieken, tot doel heeft een gezondheidszorgbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk.

§ 2. De gezondheidszorgbeoefenaar mag praktijkinformatie enkel aan het publiek kenbaar maken mits de hierna volgende voorwaarden worden nageleefd:

1° de praktijkinformatie moet waarheidsgetrouw, objectief, relevant en verifieerbaar zijn en ze moet wetenschappelijk onderbouwd zijn;

2° de praktijkinformatie mag niet aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen noch mag ze de ronseling van patiënten tot doel hebben. De praktijkinformatie vermeldt de bijzondere beroepstitel(s) waarover de gezondheidszorgbeoefenaar beschikt. Deze bepaling sluit niet uit dat de gezondheidszorgbeoefenaar ook kan informeren over bepaalde opleidingen waarvoor geen bijzondere beroepstitel bestaat.

  • De RIZIV Wet van 4 juli 1994 Art 127 § 2 voorziet:

Publiciteit waarin de kosteloosheid van de in artikel 34 bedoelde geneeskundige verstrekkingen wordt vermeld of waarin wordt verwezen naar de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in de kosten van die verstrekkingen, is in alle gevallen verboden.

  • De Wet op de geneesmiddelen 25 maart 1964:

Sedert de aanpassing van deze Wet door de Wet van 27 april 2005 is publiciteit voor implantaatwerk verboden.

Art 9 § 4.
Het is verboden voor elke fysieke persoon of rechtspersoon om reclame bestemd voor het publiek te maken voor implanteerbare hulpmiddelen. Het is ook verboden reclame te maken voor daden die bestaan in het plaatsen of inplanten van implanteerbare hulpmiddelen.

Download hier de deontologische code voor tandheelkundigen.

Wettelijke bepalingen

De Tandheelkunde mag slechts uitgeoefend worden door personen die houder zijn van de vereiste getuigschriften zoals vermeld in Art. 1 van het K.B. van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde.
De wet spreekt van onwettige uitoefening van tandheelkunde in volgend geval:
“Het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de hierboven genoemde voorwaarden niet vervult van alle bewerkingen of handelingen uitgevoerd in de mond der patiënten, die het behoud, de genezing, het herstellen of vervangen van het gebit, daarin begrepen het weefsel van de tandkas op het oog hebben – meer bepaald die welke behoren tot de operatieve tandheelkunde, de orthodontie en de mond- en tandprothese.”
  1. Koninklijk besluit van 1 juni 1934, houdend reglement op de beoefening der tandheelkunde.
Art. 1.
Niemand mag in het Rijk de tandheelkunde beoefenen zonder houder te zijn:
  • 1° Van het bekwaamheidsgetuigschrift van tandarts voorzien bij artikel 4 van de wet van 12 maart 1918;
  • 2° Van het wettelijk diploma van licentiaat in de tandheelkunde;
  • 3° Van het wettelijk diploma van doctor in de genees- heel- en verloskunde, uitgereikt krachtens de wetten op het toekennen van de academische graden voorafgaande aan die van 21 mei 1929 of krachtens op grond van genoemde wetten verleende vrijstellingen;
  • 4° Van de bij artikel 41 van de wet van 21 mei 1929 voorziene vrijstelling, wat de wettelijke graad van licentiaat in de tandheelkunde betreft.
Bovenvermelde titels moeten eerst door de Provinciale Geneeskundige Commissie van het gebied, waar de praktiserende zich vestigt, geviseerd zijn.
Art. 2.
Krachtens de wet van 21 mei 1929 zijn gediplomeerde doctors in de genees-, heel- en verloskunde, die houder zijn van één der bij 1° en 2° van artikel 1 voorziene titels,  er toe gemachtigd de tandheelkunde samen met de genees-, heel- en verloskunde te beoefenen.
Art. 3.
Behoren tot de tandheelkunde, alle bloedige of onbloedige behandelingen, alsmede de zelfs bijkomende bewerkingen uitgevoerd in de mond der patiënten en die ten doel hebben de kauworganen te beschutten, te genezen, recht te zetten of te vervangen; de mondprothese en orthodontie, die als examenvakken voorzien zijn bij artikel 15 van de wet van 21 mei 1929 op het toekennen van de academische graden. Dit geldt eveneens voor de diagnosen en prognoses, die aan deze behandelingen en bewerkingen voorafgaan.
Art. 4.
Het nemen van een mondafdruk met het oog op de vervaardiging van een kunstgebit en het plaatsen daarvan zijn verboden aan al wie er overeenkomstig artikel 1 niet toe bevoegd is.
Art. 5.
De houders van het bekwaamheidsgetuigschrift van tandarts mogen, met uitzondering van de tandextractie, geen bloedige operaties uitvoeren, die tot de heelkunde behoren.
De houders van het wettelijk diploma van licentiaat in de tandheelkunde mogen geen bloedige bewerkingen uitvoeren, dan aan de tanden en de daarmee samenhangende weefsels.
Geen van beide houders mogen mondziekten behandelen, waarvan de therapie tot de algemene geneeskunde behoort.
Art. 6.
Alleen doctors in de geneeskunde mogen de algehele verdoving toebrengen voor de tandheelkundige operaties.
Art. 7.
De houders van een der titels waarbij zij krachtens dit besluit gemachtigd zijn tot de bij de artikelen 3,4 en 5 bepaalde handelingen, zijn er toe gehouden ze persoonlijk uit te voeren.
Art. 8.
Onder de in artikel 1 bedoelde personen mogen alleen de houders van de titel van licentiaat in de tandheelkunde of van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, slaap- of verdovingsmiddelen voorschrijven voor de behandeling van de mond- en tandziekten.
(De tandartsen zijn gemachtigd, voor de behandeling van de tandziekten, de geneesmiddelen voor te schrijven die voorkomen op een lijst door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin vast te stellen op advies van de Pharmacopeecommissie.)
Art. 8bis.
Ieder overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon die zijn diensten verleent aan een onderneming bijzonder voor tandverzorging ingericht, moet zulks onmiddellijk aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied mededelen; hetzelfde geldt wanneer hij zijn werkzaamheid in deze onderneming stopzet.
Art. 8ter.
Wanneer verschillende overeenkomstig artikel 1 bevoegde personen hun beroep in een zelfde tandheelkundige praktijk uitoefenen hetzij als vennoot, hetzij in dienst of op naam van een derde of van een gemeenschap, moet één hunner de leiding van de praktijk waarnemen en daarvan onmiddellijk aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied schriftelijk kennis geven. Deze kennisgeving moet daarenboven de namen en de titels vermelden van de bevoegde personen die er praktizeren, met opgave, voor elk hunner, van de zitdagen en -uren; elke aan deze kennisgeving gebrachte wijziging moet de dag zelf aan de provinciale geneeskundige commissie medegedeeld worden.

Art. 8quater.
Ieder overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon die de diensten gebruikt van niet overeenkomstig artikel 1 wettelijk bevoegde personen, voor het uitvoeren van werken van tandtechniek of tandprothese in het gebouw waar zijn praktijk is ingericht, moet hiervan kennis geven aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied, met opgave van de datum waarop deze personen in dienst genomen werden. In geval van hun diensten afgezien wordt, moet daarvan insgelijks kennis gegeven worden aan de provinciale geneeskundige commissie.

[1 Het is toegelaten aan de overeenkomstig artikel 1 bevoegde personen, de dentaaltechnicus zoals bepaald in het koninklijk besluit van 21 december 2006 betreffende de beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van zelfstandige activiteiten op het gebied van lichaamsverzorging, van opticien, dentaaltechnicus en begrafenisondernemer, toe te laten, in aanwezigheid van de patiënt die hiertoe zijn toestemming heeft verleend, tot de voor tandverzorging uitgeruste lokalen, en dit in het kader van het uitvoeren van werken van tandtechniek of tandprothese.
De bijdrage van de dentaaltechnicus beperkt zich tot mondelinge en theoretische bijstand en vindt plaats in aanwezigheid van en onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon.]1
In het geval van artikel 8ter, is de bevoegde persoon, die de leiding van de tandheelkundige praktijk heeft, gehouden de in het eerste lid van dit artikel opgelegde kennisgevingen te doen. Hij draagt zorg dat het bepaalde in het vorige lid wordt nageleefd.

Art. 8quinquies.
De bevoegde personen mogen bij de uitoefening van hun beroep geen andere titel dan die van tandarts voeren. Degenen die houder zijn van een universiteitsdiploma mogen hun academische titel of graad in de plaats er van stellen of er aan toevoegen. Alleen de houders van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde mogen de titel van ” mondarts ” of van ” stomatoloog ” voeren.

Art. 9.
De geneeskundige commissies zijn, overeenkomstig de artikelen 4 en 14 van de wet van 12 maart 1918, er mee belast toezicht te houden op al wat op het beoefenen van de tandheelkunde betrekking heeft, en er toe gehouden bij de parketten aan te geven alle handelingen van onwettige beoefening daarvan, die hun ter kennis mochten komen.
Art. 10.
De overtredingen van de bepalingen van dit besluit zullen worden gestraft met de bij de wet van 12 maart 1918 voorziene straffen.
  1.  Koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening VAN DE GEZONDHEIDSBEROEPEN. Dit KB is vervangen door de Wet van 10 mei 2015, in werking sinds 28 juni 2015. “Gecoördineerde Wet betreffende uitoefening van de gezondheidsberoepen”

 

HOOFDSTUK I:

 De uitoefening van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde.

Art. 1.
De geneeskunst omvat de geneeskunde, de tandheelkunde inbegrepen, uitgeoefend ten aanzien van menselijke wezens, en de artsenijbereidkunde, onder hun (preventief of experimenteel), curatief, continu en palliatief voorkomen.

Art. 2.
Voor de toepassing van deze gecoördineerde wet wordt verstaan onder:

1°”Europees onderdaan”:

a) onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie;
b) onderdaan van Noorwegen, IJsland of het Vorstendom Liechtenstein;
c) onderdaan van een Staat waarmee de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten een Associatieovereenkomst gesloten hebben die in werking is getreden en waarin bepaald wordt dat deze onderdaan, voor wat betreft de toegang tot en de uitoefening van een beroepsactiviteit, niet mag gediscrimineerd worden op grond van zijn nationaliteit;

2°”patiënt”: de natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek;

3°”gezondheidszorg”: diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar in de zin van deze gecoördineerde wet, met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt, om het uiterlijk van een patiënt om voornamelijk esthetische redenen te veranderen of om de patiënt bij het sterven te begeleiden.

4°”Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994″: de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

5° “Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992″: de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;

6°”Kruispuntbankwet van 15 januari 1990″: de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid;

7°”Vestigingswet van 17 december 1973”: de wet van 17 december 1973 tot wijziging van de wet van 12 april 1958 betreffende de medisch-farmaceutische cumulatie en van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de geneeskunst, de uitoefening van de daaraan verbonden beroepen en de geneeskundige commissies.

Art. 3.
§ 1.

Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma bezit van doctor in de genees-, heel- en verloskunde dat werd behaald in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 7 §1 of §2 niet vervult. Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen. Eveneens een onwettige uitoefening van de geneeskunde is het gewoonlijk verrichten door een persoon die niet aan alle in het eerste lid bedoelde voorwaarden beantwoordt, ten aanzien van een mens, van elke medische technische ingreep doorheen de huid of de slijmvliezen en waarbij, zonder enig therapeutisch of reconstructief doel, vooral beoogd wordt het uiterlijk van de patiënt om esthetische redenen te veranderen.

Art. 4.
In afwijking van artikel 3, § 1, mag niemand de tandheelkunde uitoefenen die niet het >diploma van licentiaat in de tandheelkunde bezit, dat werd behaald overeenkomstig de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden, gesteld in artikel 25, niet vervult. Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de tandheelkunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij het eerste lid niet vervult van alle bewerkingen of handelingen, uitgevoerd in de mond der patiënten, die het behoud, de genezing, het herstellen of vervangen van het gebit daarin begrepen het weefsel van de tandkas, op het oog hebben, meer bepaald die welke behoren tot de operatieve tandheelkunde, de orthodontie, en de mond- en tandprothese. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 140, de handelingen bedoeld in het tweede lid nader bepalen.
Art. 5.
De terugbetaling door de verplichte verzekering voor gezondheidszorgen van de prestaties bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, e), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt voorbehouden aan de houders van de bijzondere beroepstitels of aan de beoefenaars van de tandheelkunde die eveneens houder zijn van het wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde of van de academische graad van geneesheer.
Het eerste lid is, voor de duur van hun stage, ook van toepassing op kandidaat-houders van een bijzondere beroepstitel voor beoefenaars van de tandheelkunde, met een ontvankelijk stageplan, en dit tot uiterlijk twee maanden na de einddatum van hun stage.
Art. 6.
Niemand mag de artsenijbereidkunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma van apotheker bezit, dat werd behaald overeenkomstig de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en bovendien de voorwaarden, gesteld bij artikel 7 §1 of §2 niet vervult. Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de artsenkunde het gewoonlijk verrichten, door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult van alle handelingen die tot doel hebben de bereiding, het te koop aanbieden de detailverkoop en de terhandstelling, zelfs indien ze kosteloos is, van geneesmiddelen. De Koning kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 46, de handelingen bedoeld bij vorig lid nader bepalen. Vallen niet onder de bepalingen van § 1 van dit artikel:

… de terhandstelling door een geneesheer of door een beoefenaar van de tandheelkunde, onder bij de wet of de reglementen eventueel voorziene voorwaarden, van geneesmiddelen in dringende gevallen of, ten kosteloze titel, van geneesmiddelenmonsters; deze terhandstellingen mogen geen aanleiding geven tot honoraria of winsten ten voordele van de geneesheer …

Art. 20.
De arts of tandheelkundige die gemachtigd is een depot te houden, schaft de geneesmiddelen en de implanteerbare medische hulpmiddelen, aan in hetzij een voor het publiek opengestelde apotheek, hetzij een ziekenhuisapotheek. Hij mag deze geneesmiddelen en implanteerbare medische hulpmiddelen slechts afleveren in het kader van een medische akte. Met het oog op de toepassing van artikel 8 sluit de in het eerste lid bedoelde arts een overeenkomst met een titularis van een voor het publiek opengestelde apotheek of van een ziekenhuisapotheek. Het depot wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een niet voor het publiek opengestelde apotheek. Indien de in het tweede lid bedoelde overeenkomst wordt gesloten met een titularis van een ziekenhuisapotheek, wordt het depot voor de toepassing van deze wet verder gelijkgesteld met een ziekenhuisapotheek. Indien de in het derde lid bedoelde titularis niet zelf de verantwoordelijkheid voor de apotheek verzekert, wordt door deze titularis een apotheker-titularis aangewezen met het oog op het verzekeren van de verantwoordelijkheid voor de apotheek. De titularis die de verantwoordelijkheid voor de apotheek verzekert, staat in voor de in het kader van de in artikel 8, zesde lid, bedoelde registratieprocedure vereiste administratieve formaliteiten.

De Koning kan de nadere regels en voorwaarden bepalen voor de bevoorrading en het beheer van en het toezicht op deze depots die van het geneeskundig kabinet of andere plaatsen de arts patiënten ontvangt, onderzoekt, adviezen geeft of zorgen toedient, gescheiden zijn. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Op die datum wordt artikel 4, § 4, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, opgeheven.

Art. 25.
§ 1.

De beoefenaars van een gezondheidszorgberoep mogen hun beroep enkel uitoefenen:

1° indien zij hun diploma hebben laten viseren door het Directoraat-generaal Gezondheidsberoepen, Medische Bewaking en Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu,

2° en, in voorkomend geval, indien zij hun inschrijving op de lijst van de voor hun beroep bevoegde Orde hebben verkregen.

§ 2.
De Koning bepaalt de datum waarop paragraaf 1 in werking treedt voor ieder gezondheidszorgberoep.

§ 3.
Voor de in artikel 63 bedoelde beroepsbeoefenaars is paragraaf 1 van toepassing vanaf 1 juli 2015. Tot 30 juni 2015 mogen deze beroepsbeoefenaars alleen hun kunst uitoefenen indien zij vooraf hun titel hebben laten viseren door de bij artikel 118 bepaalde geneeskundige commissie, bevoegd overeenkomstig de plaats waar zij zich wensen te vestigen, en zo daartoe aanleiding bestaat, hun inschrijving op de lijst van de voor hun beroep bevoegde Orde bekomen hebben.

Het visum wordt verleend tegen betaling van een bijdrage. De Koning bepaalt de bedragen en de betalingsmodaliteiten van deze bijdrage. Op verzoek van de betrokkene, kan de Commissie het document viseren waarmee de onderwijsinstelling of de centrale examencommissie getuigt dat de verkrijger voor het eindexamen geslaagd is dat recht geeft op het vereiste diploma.

Art. 26.
Voor de toepassing van de artikelen 27, 28 en 29 wordt verstaan onder:

1° het holst van de nacht: de periode van drieëntwintig uur tot acht uur;
2° gewone praktijkuren: de periode, van maandag tot vrijdag, van acht uur tot achttien uur, behalve op wettelijke feestdagen;
3° periode van permanentie: de periode buiten de gewone praktijkuren;
4° zorgcontinuïteit: de opvolging van de behandelingen van de patiënten door de behandelende gezondheidszorgbeoefenaar of door een andere gezondheidszorgbeoefenaar wanneer de behandelende gezondheidszorgbeoefenaar zijn praktijk onderbreekt;
5° medische permanentie: de regelmatige en normale zorgverstrekking aan de bevolking tijdens de periode van permanentie;
6° dagelijkse sluiting: sluiting van de praktijk van een gezondheidswerker buiten het normale praktijkuurrooster.]1

Art. 27.
§ 1.

De in de artikelen 3, § 1, 4, 43, 45 en 63 bedoelde beoefenaars mogen een aan de gang zijnde behandeling van een patiënt niet bewust en zonder wettige reden van hun kant onderbreken zonder vooraf alle voorzieningen te hebben getroffen om de zorgcontinuïteit te garanderen.

De bevoegde geneeskundige commissie waakt erover dat de in de artikelen 3, § 1, 4, 43, 45 en 63 bedoelde beoefenaars het eerste lid naleven. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst met de in dit artikel bedoelde beroepen uitbreiden of vervolledigen.

§ 2.
De zorgcontinuïteit wordt verzekerd door een andere beoefenaar die over dezelfde bijzondere beroepstitel beschikt.

Voor wat betreft de in artikel 2, § 1, bedoelde beoefenaars, kan, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, de zorgcontinuïteit tijdens het holst van de nacht behalve wat de palliatieve verzorging en de behandeling van de pijn betreft, aan de houder van een andere bijzondere beroepstitel voorbehouden aan de houders van een diploma van dokter in de geneeskunde worden toevertrouwd.

§ 4.
In geval van onderbreking van de aan de gang zijnde behandeling van een patiënt wegens de dagelijkse sluiting mag de zorgcontinuïteit in het kader van de medische permanentie worden verzekerd, in zoverre de gezondheidszorgbeoefenaar deelneemt aan de medische permanentie volgens de overeenkomstig artikel 9 vastgelegde nadere regels.

Art. 28.

§ 1.
De Koning bepaalt de nadere regels voor het verzekeren van de medische permanentie. De Koning kan de door Hem vastgelegde opdrachten met betrekking tot de lokale organisatie van de medische permanentie, de vertegenwoordiging van de betrokken beroepsbeoefenaars en de samenwerking met andere gezondheidszorgbeoefenaars, toevertrouwen aan de representatieve beroepsverenigingen van de in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 45 en 63 bedoelde beoefenaars, aan hiertoe samengestelde groeperingen of aan werkgevers van de in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 45 en 63 bedoelde beoefenaars, mits zij daartoe erkend zijn.

De voorwaarden en de procedure om de erkenning te krijgen worden vastgelegd door de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Geen enkele van de in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 45 en 63 bedoelde en aan de vereiste voorwaarden beantwoordende beoefenaars mag van deze medische permanentie worden uitgesloten, mits de betrokkene het huishoudelijk reglement aanvaardt en de deontologische regels naleeft.

Wanneer er voor de voor het publiek opengestelde apotheken een permanentie werd ingericht, nemen alle voor het publiek opengestelde apotheken die op de wachtrol voorkomen er volgens de door de Koning vastgelegde regels aan deel. De in het tweede lid bedoelde verenigingen, groeperingen of werkgevers delen de bevoegde geneeskundige commissie de door eerstgenoemden opgestelde wachtrol en alle eventueel voorkomende wijzigingen daarvan en een huishoudelijk reglement mee.

De Koning legt de nadere regels voor de registratie van de oproepen tijdens de periode van permanentie vast.

§ 2.
De geneeskundige commissie bepaalt de behoeften inzake de lokale organisatie van de medische permanentie. Zij controleert de werking van de lokale medische permanentie georganiseerd door de in § 1 bedoelde beroepsverenigingen, groeperingen of werkgevers, en is bevoegd om de in § 1 bedoelde huishoudelijke reglementen goed te keuren en geschillen inzake de lokale organisatie van de medische permanentie te beslechten.

Wanneer met betrekking tot de medische permanentie regels zijn vastgesteld in de code van plichtenleer die bindende kracht heeft voor de bedoelde gezondheidszorgbeoefenaars, verwijst de commissie daarnaar bij de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde opdrachten.
Bij tekortkoming of ontoereikendheid, doet de geneeskundige commissie, op eigen initiatief of op verzoek van de gouverneur van de provincie, een beroep op de medewerking van de in § 1 bedoelde beroepsverenigingen, groeperingen of werkgevers, of beoefenaars met het oog op het inrichten of het aanvullen van de lokale organisatie van de medische permanentie.

§ 3.
Indien, na het verstrijken van de termijn, vastgesteld bij de in § 2, derde lid, bedoelde aanvraag, de lokale organisatie van de medische permanentie niet op voldoende wijze werkt, neemt de gezondheidsinspecteur of, in voorkomend geval, de inspecteur van de apotheken zelf, alle maatregelen met het oog op het inrichten of het aanvullen van de lokale organisatie van de medische permanentie in functie van de behoeften die eventueel zullen zijn bepaald door de geneeskundige commissie, welke bij deze gelegenheid wordt voorgezeten door de gouverneur van de provincie. In dat kader kan de gezondheidsinspecteur of, in voorkomend geval, de toezichthoudende ambtenaar van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, de deelname vorderen van de in § 1 bedoelde verenigingen, groeperingen of werkgevers of van de betrokken beoefenaars, die hij aanwijst, met het oog op het organiseren of aanvullen van de lokale organisatie van de medische permanentie.

Art. 29.

§ 1.
Binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een eenvormig oproepsysteem opgericht waardoor de bevolking de in artikel 28 bedoelde medische permanentie kan bereiken. De Koning legt de werking van dat eenvormig oproepsysteem vast, alsook de minimumkwaliteitsnormen, de oproepregels en het nummer voor de telefonische oproepen.

Een in artikel 28, § 1, tweede lid bedoelde beroepsvereniging, groepering of werkgever kan zich bij het eenvormig oproepsysteem voor de medische permanentie aansluiten.

§ 2.
De in artikel 28, § 1, tweede lid bedoelde beroepsverenigingen, groeperingen of werkgevers die zich bij het eenvormig oproepsysteem voor de medische permanentie aansluiten delegeren aan dat eenvormige oproepsysteem de keuze van het antwoord dat de aangestelden van dat eenvormige oproepsysteem aan de vragen van de patiënten geven die op dat eenvormige oproepsysteem een beroep doen.

De aangestelden van het eenvormige oproepsysteem beoordelen de vragen van de patiënten die op dat eenvormige oproepsysteem een beroep doen en geven er de medische antwoorden op die het meest geschikt zijn en die met de door de voor de Volksgezondheid bevoegde minister gevalideerde protocollen voor de medische wachtdienst overeenstemmen.
De Koning kan een orgaan creëren of kan een bestaand orgaan aanstellen om de in het tweede lid bedoelde protocollen voor te stellen.

§ 3.

De Koning legt mits naleving van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en na advies van de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de nadere regels voor de registratie van de oproepen vast.
Deze nadere regels hebben in het bijzonder betrekking op de aard van de te registreren oproepgegevens en op hun structurering, en laten de werking van het oproepsysteem toe te beoordelen, zowel wat betreft het naleven van minimale kwaliteitsnomen als voor het organiseren van een interne kwaliteitsopvolging.

§ 4.

De Koning legt, per beroep, de datum van de inwerkingtreding van dit artikel vast.

Art. 30
Het is verboden de regelmatige en normale uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, door feitelijkheden of geweld te verhinderen of te belemmeren.

Art. 31.
Aan de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 mogen geen reglementaire beperkingen worden opgelegd bij de keuze van de middelen die aangewend moeten worden, hetzij voor het stellen van de diagnose, hetzij voor het instellen en uitvoeren van de behandeling, hetzij voor het uitvoeren van magistrale bereidingen. Voor acute behandelingen met antibiotica en antimycotica, of wanneer de prijs van de voorgeschreven farmaceutische specialiteit hoger is dan de som van het persoonlijk aandeel en de verzekeringstegemoetkoming wanneer die overeenkomstig artikel 37, § 3/2, tweede lid, van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994 uit vaste bedragen bestaan, mag de apotheker de voorgeschreven farmaceutische specialiteit die wordt afgeleverd in een voor het publiek opengestelde apotheek substitueren door een ander geneesmiddel met eenzelfde werkzaam bestanddeel of combinatie van actieve bestanddelen, eenzelfde sterkte, eenzelfde toedieningsweg en eenzelfde toedieningsfrequentie, op voorwaarde dat de prijs lager is en de voorschrijver hier geen therapeutisch bezwaar heeft tegen aangetekend. De redenen voor het therapeutisch bezwaar moeten worden vermeld in het patiëntendossier.

Indien het voorschrift specificaties bevat met betrekking tot de toedieningsvorm dan is de substitutie bedoeld in het voorgaande lid, beperkt tot geneesmiddelen die aan deze specificaties voldoen. Indien het voorschrift een allergie aan een hulpstof, zijnde elk ander bestanddeel van een geneesmiddel dan het werkzame bestanddeel en het verpakkingsmateriaal, met erkende werking overeenkomstig de gedetailleerde richtsnoeren zoals bekendgemaakt door de Europese Commissie, vermeldt, mag de apotheker niet overgaan tot substitutie.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Commissie voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik, en de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen, de substitutie geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren op andere therapeutische klassen van geneesmiddelen en hier eventueel nadere regels aan verbinden. De Koning stelt de procedureregels vast.

De misbruiken van de vrijheid waarvan zij overeenkomstig het eerste lid opzicht genieten, worden beteugeld door de raden van de Orde waarvan zij afhangen. In afwijking van het eerste lid kan het voorschrijven van bepaalde geneesmiddelen worden voorbehouden aan bepaalde groepen beoefenaars, houders van een bijzondere beroepstitel als bedoeld in artikel 85, die al dan niet werkzaam zijn in bepaalde medische diensten, erkend krachtens de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen. De Koning bepaalt de gevallen en de voorwaarden waaronder dit lid wordt toegepast.

Art. 32.

Worden beschouwd als niet geschreven zijnde in de overeenkomsten gesloten door de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, en 63, de bepalingen die hun keuzevrijheid bedoeld in artikel 31 schenden.

Art. 33.

§ 1. Elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, en 63 is gehouden, op verzoek of met akkoord van de patiënt, aan een ander behandelend beoefenaar door de patiënt aangeduid om hetzij de diagnose, hetzij de behandeling voort te zetten of te vervolledigen, alle nuttige of noodzakelijke hem betreffende inlichtingen van geneeskundige of farmaceutische aard mede te delen.

De raden van de Orde waaronder de in de artikelen 3, § 1, en 6 bedoelde beoefenaars vallen, zien toe op de naleving van de bepaling van het eerste lid en de bevoegde geneeskundige commissie ziet erop toe dat de in artikelen 4 en 63 bedoelde beoefenaars de bepaling van het eerste lid naleven.

§ 2. Elke in artikel 43 bedoelde beoefenaar is ertoe gehouden, op verzoek of met instemming van de patiënt, aan een andere behandelende beoefenaar, aangewezen door deze laatste om een in artikel 43, § 4, bedoelde handeling te volgen of aan te vullen, alle nuttige en nodige inlichtingen van geneeskundige aard mede te delen die hem betreffen. De bevoegde geneeskundige commissie ziet erop toe dat de in artikel 43 bedoelde beoefenaars de bepaling van de eerste paragraaf naleven.

Art.34.

§ 1.
In het kader van de organisatie of de erkenning door de overheid van een activiteit die betrekking heeft op de geneeskunst onder haar preventief voorkomen, kan de Koning de verplichting voorzien voor de beoefenaar van de geneeskunst, verantwoordelijk voor deze activiteit, aan de behandelende beoefenaar die de consultant daartoe uitdrukkelijk aanwijst, de uitslagen over te maken van de onderzoekingen waaraan deze laatste werd onderworpen. De Koning kan bovendien de verplichting voorzien voor de beoefenaar van de geneeskunst, verantwoordelijk voor een in het eerste lid bedoelde activiteit, mits het akkoord van de belanghebbende persoon, het geneeskundig dossier van deze laatste mede te delen aan de beoefenaar die verantwoordelijk is voor een andere activiteit die betrekking heeft op de geneeskunst onder haar preventief voorkomen, behalve wanneer deze laatste activiteit het geneeskundig toezicht op de arbeiders betreft.In geval van niet naleving van de verplichtingen opgelegd in uitvoering van de twee vorige leden, kunnen de erkenning van de daar bedoelde activiteit en de financiële voordelen, die daaraan desgevallend verbonden zijn, geweigerd of ingetrokken worden. De Koning bepaalt, op advies van de nationale raad van de betrokken Orde, de modaliteiten volgens dewelke de overdracht van de uitslagen, van de onderzoekingen bedoeld in het eerste lid of de mededeling van het geneeskundig dossier, bedoeld in het tweede lid, dient te geschieden.

§ 2.

Onverminderd paragraaf 1, derde lid, zien de raden van de Orde, waaronder de beoefenaars ressorteren, toe dat de krachtens paragraaf 1, vastgestelde bepalingen worden nageleefd en de bevoegde geneeskundige commissie ziet erop toe dat de in artikelen 4 en 63 bedoelde beoefenaars de krachtens paragraaf 1 getroffen bepalingen naleven.

Art. 35.
Onverminderd de bepalingen van artikel 38, § 2, hebben de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, en 63, mits eerbiediging van de regelen van de plichtenleer, recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hen geleverde prestaties.

Onverminderd de toepassing van bedragen welke eventueel zijn vastgesteld door of krachtens de wet of voorzien bij statuten of overeenkomsten waartoe de beoefenaars zijn toegetreden, bepalen deze vrij het bedrag van hun honoraria, onder voorbehoud van de bevoegdheid, in geval van betwisting, van de Orde waaronder zij ressorteren of van de rechtbanken.

Indien algemene criteria terzake zijn vastgesteld door de bevoegde nationale paritaire commissie, voorzien bij het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967, tot instelling van een nationale paritaire commissie geneesheren-ziekenhuizen en tot vaststelling van het statuut van de Nationale Paritaire Commissies voor andere beoefenaars van de geneeskunst of voor andere categorieën van inrichtingen, alsmede van de gewestelijke paritaire commissies, en algemeen bindend verklaard door de Koning, op grond van artikel 8 van dat besluit, moeten hogergenoemde statuten en overeenkomsten daarmee conform zijn.

Art. 36.
Is verboden iedere vooraf gesloten overeenkomst die het honorarium koppelt aan de doelmatigheid van een behandeling.

Art. 37.
Onverminderd de bepalingen van artikel 38, § 2, wanneer een beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, of 63 voor de uitoefening van zijn beroep personeel, lokalen en materieel gebruikt, dat niet voor het geheel voorwerp waren of zijn van een betaling ten welke andere titel ook en die ter beschikking zijn gesteld van de beoefenaar door een derde persoon, worden de voorwaarden voor dit gebruik bepaald in een statuut of een uitdrukkelijke overeenkomst tussen deze beoefenaar en de derde.

Indien algemene criteria terzake zijn vastgesteld door de bevoegde nationale paritaire commissie, voorzien bij het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967 tot instelling van een nationale paritaire commissie geneesheren-ziekenhuizen en tot vaststelling van het statuut van de Nationale Paritaire Commissies voor andere beoefenaars van de geneeskunst of voor andere categorieën van inrichtingen, alsmede van de gewestelijke paritaire commissies, en algemeen bindend verklaard door de Koning, op grond van artikel 8 van dat besluit, moet het statuut of de overeenkomst bedoeld in het vorig lid daarmee conform zijn.

Art. 38.

§1.

Is verboden onder beoefenaars van een zelfde tak van de geneeskunst, elke verdeling van honoraria onder gelijk welke vorm, behalve zo deze verdeling geschiedt in het kader van de organisatie van de groepsgeneeskunde of in geval er meerdere apothekerstitularissen verantwoordelijk zijn voor een apotheek of in het kader van een apotheek uitgebaat door een rechtspersoon.

§ 2.

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 35 en 37, is verboden elke overeenkomst van welke aard ook, gesloten hetzij tussen de beoefenaars, bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 43 en 63 hetzij tussen deze beoefenaars en derden, inzonderheid producenten van farmaceutische producten of leveranciers van geneeskundige of protheseapparaten, wanneer deze overeenkomst betrekking heeft op hun beroep en ertoe strekt aan de een of de ander rechtstreeks of onrechtstreeks winst of voordeel te verschaffen. In het kader van hun beroep is het de in het eerste lid bedoelde beoefenaars verboden om rechtstreeks of onrechtstreeks de door andere beroepsbeoefenaars of door derde personen aangeboden of toegekende premies, voordelen, uitnodigingen of gastvrijheid, te vragen of ze te aanvaarden.

Art. 39.

Het is aan elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 43 of 63 verboden om op het even welke wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde gestraft wordt.

Art. 40.

De geneesheren en de beoefenaars van de tandheelkunde die vaststellen dat geneesmiddelen, welke door de apotheker aan hun zieken geleverd worden slecht bereid zijn, strijdig met het recept, of bedorven, zetten er hun zegel op en verzoeken de zieken ze enkel af te geven aan degenen die ze zullen komen halen namens de geneeskundige commissie van hun gebied.
Zij geven zo haast mogelijk van dit feit kennis aan de secretaris der commissie, zodat deze laatste die geneesmiddelen kan doen afhalen en overmaken aan de commissie, die de zaak zal onderzoeken en handelen volgens de belangrijkheid van het geval.

Art. 42.

Elk voorschrift:
1° vermeldt zo uitvoerig mogelijk de gebruiksaanwijzing van het geneesmiddel;
2° wordt door de geneesheer, de beoefenaar van de tandheelkunde of iedere andere persoon die door of krachtens dit koninklijk besluit geneesmiddelen mag voorschrijven, gedagtekend op papier of op elektronische wijze aan de hand van een procedure die vastgesteld werd door het Beheerscomité van het eHealth-platform en goedgekeurd werd door het Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid;
3° wordt ondertekend door de geneesheer, de beoefenaar van de tandheelkunde of iedere andere persoon die door of krachtens dit koninklijk besluit geneesmiddelen mag voorschrijven, ofwel wordt de identiteit van de geneesheer, de beoefenaar van de tandheelkunde of iedere andere persoon die door of krachtens dit koninklijk besluit geneesmiddelen mag voorschrijven, geauthentiseerd aan de hand van een procedure die vastgesteld werd door het Beheerscomité van het eHealth-platform en goedgekeurd werd door het Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid.

De Koning kan de toepassing van de in het eerste lid, 2° en 3°, vermelde procedures uitbreiden tot andere categorieën van voorschriften dan voorschriften voor geneesmiddelen.
Indien gebruik gemaakt wordt van de elektronische handtekening dient deze geavanceerd te zijn, gerealiseerd op basis van een gekwalificeerd certificaat en aangemaakt door een veilig middel. De Koning kan de inhoud en de modaliteiten van het voorschrijven bepalen. Hij legt bovendien de bijkomende voorwaarden vast waaraan de voorschriften in ambulante en extramurale omgeving moeten voldoen. Het ondertekenen van een voorschrift mag niet gedelegeerd worden. De Koning kan eveneens de inhoud en de nadere regels van het voorschrijven bepalen met het oog op de erkenning in België van voorschriften uitgevaardigd door in een andere Lidstaat gevestigde voorschrijvers alsook met het oog op de erkenning in een andere Lidstaat van door voorschrijvers gevestigd in België uitgevaardigde voorschriften.

Wanneer een geneesheer of een beoefenaar van de tandheelkunde een toxisch geneesmiddel voorschrijft met een grotere dosis dan deze voorzien in de betreffende reglementering, moet hij deze dosis voluit in letters herhalen en door een nieuwe handtekening bevestigen.

Art. 43.
§ 6.  

De krachtens § 1 erkende personen mogen enkel kinesitherapie uitoefenen ten aanzien van de patiënten die op grond van een voorschrift door een persoon worden verwezen die krachtens artikel 2, § 1, eerste lid, gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen of, voor wat de kinesitherapie betreft voor temporomandibulaire dysfuncties, die verwezen worden door een persoon die krachtens artikel 3 gemachtigd is om de tandheelkunde uit te oefenen.
Dit voorschrift is schriftelijk, eventueel onder elektronische vorm of telefax. Het vermeldt in elk geval de diagnose of de diagnostische gegevens van de arts, of in voorkomend geval van de tandheelkundige, het maximum aantal behandelingsbeurten bij de kinesitherapeut en de eventuele contra-indicaties voor bepaalde behandelingswijzen. Het kan ook de prestatie of de prestaties vermelden die de arts, of in voorkomend geval de tandheelkundige, vraagt. Wanneer de voorschrijvende arts, of in voorkomend geval de tandheelkundige, ermee instemt, mag de kinesitherapeut ook andere dan de voorgeschreven prestaties verrichten of de voorgeschreven prestaties niet verrichten.
Op verzoek van de voorschrijvende arts, of in voorkomend geval de tandheelkundige, bezorgt de kinesitherapeut hem een verslag over de uitvoering van de behandeling en de verkregen resultaten.

HOOFDSTUK 8

Bijzondere beroepsbekwaamheden, bijzondere beroepstitels,aanbodsbeheersing, eindeloopbaan, evaluatie, structuur en organisatie van de praktijk,organen en permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen.

Afdeling 1. Bijzondere beroepsbekwaamheden en bijzondere beroepstitels

Art. 85.
De Koning stelt de lijst van bijzondere beroepstitels en van bijzondere beroepsbekwaamheden vast voor de in de artikelen 3, § 1, 4, 6, 23, § 2, eerste lid, 43, 45, 63 en 69 bepaalde beoefenaars.

Art. 86.
Niemand kan een bijzondere beroepstitel dragen of zich beroepen op een bijzondere beroepsbekwaamheid, dan na door de minister bevoegd voor Volksgezondheid of de door hem gemachtigde ambtenaar hiertoe te zijn erkend.

Art. 87.
Niemand kan aan personen die hij tewerkstelt, zelfs als vrijwilliger, een van de in artikel 85 bepaalde titels of bekwaamheden toekennen, indien die personen niet werden erkend overeenkomstig artikel 88.

Art. 88.
De erkenning bepaald in artikel 86 wordt toegekend overeenkomstig de door de Koning vastgestelde procedure en voor zover is voldaan aan de erkenningscriteria die zijn vastgesteld door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, op advies, wanneer zij bestaan, van de Raden waaraan deze bevoegdheid is  oegewezen. De exclusieve uitoefening van de specialiteit, waarop de erkenning bedoeld in artikel 86 betrekking heeft, door een in deze gecoördineerde wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaar, kan gelden als één van de criteria voor de verkrijging en het behoud van de erkenning. Art. 89. De minister bevoegd voor Volksgezondheid, kan een vereniging zonder winstoogmerk van de Franse taalrol en een vereniging zonder winstoogmerk van de Nederlandse taalrol erkennen, met het oog op de coördinatie van de opleiding leidend tot de bijzondere beroepstitel van huisarts. De Koning bepaalt de criteria voor het toekennen en het behoud van de erkenning en de erkenningsprocedure voor die verenigingen. Art. 90. De criteria voor de erkenning of bevoegdheidsverklaring alsook de erkenningsvoorwaarden voor een bijzondere beroepsbekwaamheid die van toepassing zijn op de datum van inwerkingtreding van deze wet blijven behouden in afwachting dat de nieuwe bepalingen worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 85 en 88.

 

Afdeling 2. Aanbodsbeheersing

Art. 91.

§ 1.

Bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu wordt een Planningscommissie-Medisch aanbod opgericht.

§ 2. 

De opdracht van deze Commissie bestaat erin:

1° de behoeften inzake medisch aanbod na te gaan met betrekking tot de beroepen vermeld in de artikelen 3, § 1, en 4. Bij het bepalen van deze behoeften dient rekening gehouden te worden met de evolutie van de behoeften inzake medische zorgen, de kwaliteit van de zorgenverstrekking en de demografische en de sociologische evolutie van de betrokken beroepen;

2° op een continue wijze de weerslag evalueren die de bepaling van deze behoeften heeft op de toegang tot de studies voor de beroepen bedoeld in de artikelen 3, § 1, en 4;

3° jaarlijks een verslag opstellen ten behoeve van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken betreffende de relatie tussen de behoeften, studies en de doorstroming tot de stages, met het oog op het verkrijgen van de bijzonder beroepstitels bedoeld in artikel 85 en de beroepstitel bedoeld in artikel 43, § 3.

§ 3.

Met het oog op het vervullen van haar wettelijke opdrachten, kan de Planningscommissie persoonsgegevens in verband met beoefenaars van gezondheidszorgberoepen verwerken. De resultaten van deze verwerking mogen enkel medegedeeld, verspreid of openbaar gemaakt worden, indien de personen niet identificeerbaar zijn. Mogen ingezameld worden op permanente wijze:

1° bij de databank bedoeld in artikel 97, de gegevens die daarin geregistreerd zijn;

2° bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, de gegevens over de individuele beroepsactiviteiten.

§ 4.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling en de werking van de Planningscommissie. De Planningscommissie kan zich laten bijstaan door experten. De Planningscommissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de minister bevoegd voor  olksgezondheid. Het secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van Volksgezondheid, aangewezen door de minister.

§ 5.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid, de opdrachten van de Planningscommissie uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 85.

Art. 92.

§ 1.

Op gezamenlijk voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad:

1° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen, opgesplitst per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van het diploma bedoeld in de artikelen 3, § 1, eerste lid, en 4, eerste lid, toegang heeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 86;

2° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen, die houders zijn van een diploma afgeleverd door een instelling die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschap valt, opgesplitst per gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van de erkenning bedoeld in artikel 43, § 1, eerste lid, toegang krijgt tot de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen;

3° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen dat jaarlijks toegang heeft tot het verkrijgen van een erkenning voor de uitoefening van een beroep waarvoor een erkenning bestaat;

4° kan de Koning de criteria en regels vastleggen voor de selectie van de in 1°, in 2° en in 3° bedoelde kandidaten.

§ 2.

De in paragraaf 1, 1°, bedoelde maatregel:

1° kan ten vroegste uitwerking hebben na een termijn die gelijk is aan de duur van de studies die nodig zijn voor het behalen van de in de artikelen 3, § 1, en 4 bedoelde diploma’s;

2° wordt door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad opgeschort, indien blijkt onder andere uit het rapport van de Planningscommissie bedoeld in artikel 91, § 2, dat de vastgestelde behoeften per gemeenschap niet worden overschreden onder meer ten gevolge van de maatregelen genomen per gemeenschap inzake aanbodsbeheersing.

§ 3.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Planningscommissie, op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid en van de minister bevoegd voor Sociale Zaken, per gemeenschap het aantal kandidaten bepalen dat toegang heeft tot de diverse beroepstitels of groep van bijzondere beroepstitels.

§ 4.

De Koning kan op voorstel van de minister bevoegd voor Volksgezondheid en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, mits de nodige aanpassingen, de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 uitbreiden tot andere beroepen vermeld in artikel 85.

§ 5.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad en op voorstel van de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken, de lijst vastleggen van de bijzondere beroepstitels die verkregen kunnen worden door de houders van de basisdiploma’s bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, en 23, § 2 waarvoor de beperking van het aantal kandidaten niet van toepassing is.

§ 6.

Wanneer een kandidaat deel moet uitmaken van twee groepen van beoefenaars van een gezondheidszorgberoep waarvan het aantal reglementair beperkt is overeenkomstig paragraaf 1, moet hij slechts in één enkele groep opgenomen worden.

 

Afdeling 3. Eindeloopbaan

Art. 93.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg in het bij deze wet opgerichte Overlegcomité, bij toepassing van artikel 77bis van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, de regels betreffende de eindeloopbaan voor de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op gezamenlijk voorstel van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg met de desbetreffende overeenkomstencommissies bedoeld in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, de regels betreffende de eindeloopbaan voor de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, met uitzondering van de in het eerste lid bedoelde beoefenaars.

 

Afdeling 4. Evaluatie

Art. 94.

§ 1.

De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en op de gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg in het Overlegcomité:

1° bepaalt de regels en de modaliteiten inzake de evaluatie, onder andere via een systeem van “peer review”, van de praktijk en van het onderhouden van de professionele bekwaming van de individuele beroepsbeoefenaars bedoeld in artikel 3, § 1;

2° duidt de structuren aan die de evaluatie van de praktijk en van het onderhouden van de professionele bekwaming organiseren of begeleiden en bepaalt de algemene regels van de werking ervan.

§ 2. De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op de gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken en na overleg in de desbetreffende overeenkomstencommissies bedoeld in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994:

1° bepaalt de regels en de modaliteiten inzake de evaluatie, onder andere via een systeem van “peer review”, van de praktijk en van het onderhouden van de professionele bekwaming van de individuele beoefenaars van de gezondheidsberoepen, met uitzondering van de beoefenaars bedoeld in paragraaf 1;

2° duidt de structuren aan die de evaluatie van de praktijk en van het onderhouden van de professionele bekwaming organiseren of begeleiden en bepaalt de algemene regels van de werking ervan voor de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, met uitzondering van de in paragraaf 1 bedoelde beoefenaars.

 

Afdeling 5. Structuur en organisatie van de praktijk

Art. 95.
De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na overleg met het overlegcomité, de regels met betrekking tot de structuur en de organisatie van de praktijk van de in artikel 3, § 1, bedoelde beoefenaars. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en na overleg met

de in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994 bedoelde desbetreffende overeenkomstencommissies, de regels met betrekking tot de structuur en de organisatie van de praktijk van de in de artikelen 3, § 2, 4, 6, 23, § 2, 43, 45 en 69 bedoelde beroepsbeoefenaars.

Deze regels hebben geen betrekking op het stellen van de diagnose, de keuze, het instellen van de behandeling en de uitvoering ervan. Onder structuur en organisatie van de praktijk wordt inzonderheid verstaan: de organisatie en het beheer van het algemeen medisch dossier; de organisatie en, in voorkomend geval, de erkenningscriteria van de groepspraktijk en van diverse samenwerkingsverbanden; de rolomschrijving van en taakafspraken tussen huisartsen en specialisten.

 

Afdeling 6. Organen

Art. 96.
De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op de gezamenlijke voordracht van de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en voor Sociale Zaken:

1° richt een “Hoge Raad voor de Gezondheidsberoepen” op, dewelke kan bestaan uit afdelingen met betrekking tot elk van de in artikelen 3, § 1, 4, 6, 23, § 2, 43, 45, 63 en 69 vermelde beroepen;

2° bepaalt de samenstelling ervan. De medische afdeling ervan wordt als volgt samengesteld: de minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Sociale Zaken, de representatieve beroepsverenigingen, de verzekeringsinstellingen, de universiteiten en de wetenschappelijke verenigingen;

3°a) bepaalt de opdrachten ervan, welke er inzonderheid in bestaan advies te verstrekken met betrekking tot de kwaliteit, de evaluatie en de organisatie van de medische praktijk van de in de artikel 3, § 1, bedoelde beroepsbeoefenaars; en stelt meer bepaald aanbevelingen voor goede praktijkvoering op. Op eigen initiatief of op vraag van de bevoegde minister, of het desbetreffend Overlegcomité, zoals bepaald in artikel 8 van de wet van 10 december 1997 tot reorganisatie van de gezondheidszorg, formuleert de betreffende afdeling voorstellen of adviezen onder meer inzake kwaliteit van de zorgverlening, de organisatie van de zorgverlening, en de taakafspraken tussen de beoefenaars onderling;

b) bepaalt de opdrachten ervan, welke er inzonderheid in bestaan advies te verstrekken met betrekking tot de kwaliteit, de evaluatie en de organisatie van de medische praktijk van de in artikelen 4, 6, 23, § 2, 43, 45, 63 en 69 bedoelde beroepsbeoefenaars; en stelt meer bepaald aanbevelingen voor goede praktijkvoering op. Op eigen initiatief of op vraag van de bevoegde minister, of van de in artikel 26 van de Ziekteverzekeringswet van 14 juli 1994, bedoelde desbetreffende overeenkomstencommissie, formuleert de betreffende afdeling  voorstellen of adviezen onder meer inzake kwaliteit van de zorgverlening, de organisatie van de zorgverlening, en de taakafspraken tussen de beoefenaars onderling.

4° bepaalt de werking ervan. Vooraleer er door de geëigende organen definitieve beslissingen genomen worden desaangaande, alsmede met betrekking tot de in 3° beoogde materies dient voorafgaandelijk overleg georganiseerd in het geëigend overlegcomité, opgericht bij deze wet. Op voorstel van de bevoegde minister kunnen verschillende afdelingen samen vergaderen.

 

Afdeling 7. De permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen

Art. 97.

§ 1.

Voor elke beroepsbeoefenaar van een gezondheidszorgberoep bedoeld in deze gecoördineerde wet worden identificatiegegevens en gegevens in verband met hun erkenning en bepaalde aspecten van hun beroepsactiviteit in een permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen geregistreerd en bijgehouden. Het Directoraat-Generaal gezondheidsberoepen, Medische bewaking en Welzijn op het werk van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is de verantwoordelijke voor de verwerking, in de zin van artikel 1, § 4, van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992.

§ 2. De registratie bedoeld in paragraaf 1 heeft als doel:

1° de gegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de Planningscommissie, bedoeld in artikel 91, § 2 die betrekking hebben op de werkkracht, op de evolutie en geografische spreiding ervan en op de demografische en sociologische kenmerken van de beroepsbeoefenaars;

2° de uitvoering van de reglementaire opdrachten van de administraties alsook de uitwisseling van de gegevens, die hun naargelang hun respectieve reglementaire opdrachten zijn toevertrouwd, tussen de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid, de openbare administraties en de instellingen van openbaar nut, mogelijk te maken, mede met het oog op administratieve vereenvoudiging;

3° de mogelijkheid te creëren om de communicatie met en tussen de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen te verbeteren.

 

Art. 98.
De volgende gegevens worden verzameld:

1° de identificatiegegevens: onder identificatiegegevens wordt verstaan alle gegevens waardoor de beoefenaar geïdentificeerd kan worden, met inbegrip van het rijksregisternummer, alsmede de gegevens m.b.t. de beroepstitels en de bijzondere beroepskwaamheden bedoeld in artikel 85 of academische titels waarvan hij titularis is, de woonplaats en het beroepsadres;

2° de gegevens in verband met de erkenning: onder gegevens in verband met de erkenning wordt verstaan de nodige administratieve gegevens voor de uitvoering van de in artikel 88 bedoelde erkenningsmodaliteiten;

3° de gegevens van de sociale zekerheid: onder gegevens doorgegeven door de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid wordt verstaan het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, het beroep uitoefent als loontrekkende of als zelfstandige in hoofd- of bijberoep of dat hij pensioengerechtigd is;
4° de gegevens die vrijwillig door een beoefenaar ter beschikking worden gesteld en die op hem betrekking hebben: onder gegevens die vrijwillig ter beschikking worden gesteld, wordt verstaan de gegevens die door een beoefenaar ter beschikking worden gesteld van andere beoefenaars, zoals o.m. elektronische adressen, een publieke vercijferingssleutel, academische titels, bijzondere activiteiten- of onderzoeksgebieden. De lijst van bijzondere activiteiten- of onderzoeksgebieden kan, op advies van de bevoegde Raad bedoeld in artikel 88, door de minister bevoegd voor Volksgezondheid worden vastgelegd. Bij een in besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, kan de Koning, op voorstel van de Planningscommissie bedoeld in artikel 91, § 1, de lijst van de gegevens uitbreiden of aanvullen.

 

Art. 99.
De volgende diensten, instellingen en personen verschaffen aan de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen de hierna bepaalde gegevens:

1° het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering: de beschikbare identificatiegegevens bedoeld in artikel 98, 1°, van elke beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, die zich bij het Rijksinstituut inschrijft, met inbegrip van het RIZIV-nummer dat hem is toegekend, het beroepsadres alsmede de lijst van de adviserend geneesheren;

2° het Rijksregister van de natuurlijke personen, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: de volgende bijgewerkte gegevens: het identificatienummer van het Rijksregister of het identificatienummer van de natuurlijke personen die niet zijn inschreven in het Rijksregister, de naam, de voornamen, het adres, de geboortedatum, de nationaliteit, het geslacht en desgevallend de datum van overlijden;

3° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, een loontrekkende is, het inschrijvingsnummer van de werkgever, het desbetreffende uittreksel uit het repertorium van werkgevers en het arbeidsregime;

4° het Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een van de in artikel 97, § 1, bedoelde beoefenaars een zelfstandige in hoofd- of bijberoep is;

5° de Rijksdienst voor Pensioenen via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, pensioengerechtigd is;

6° de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu: de identificatiegegevens verzameld tijdens de procedure van het toekennen van het visum en tijdens de procedure van erkenning bedoeld in artikel 88 en de gegevens betreffende de erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in artikel 97, § 1;

7° de Orde: de beroepsadressen evenals de gegevens betreffende de inschrijving op de lijst en betreffende de tijdelijke of definitieve intrekking van het recht tot uitoefening maar zonder de redenen te vermelden die deze intrekking hebben gemotiveerd;

8° de beoefenaars van een van de beroepen bedoeld in artikel 97, § 1, voor wiens beroep geen Orde bestaat en die geen RIZIV-nummer hebben, zelf: de adressen waar ze hun beroep hoofdzakelijk uitoefenen;

9° de beoefenaar van een van de beroepen bedoeld in artikel 1 zelf: de gegevens die volgens hem verbeterd of vervolledigd dienen te worden en de gegevens die hij vrijwillig ter beschikking stelt, bedoeld in artikel 98, 4°;

10° de erkende verzorgingsinstellingen, de rusthuizen en de openbare of privé-instellingen die zorgen verstrekken of preventieve activiteiten uitoefenen: elk jaar de naam en de voornamen alsook het beroep van de gezondheidszorgbeoefenaars die er werken als zelfstandige;

11° de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een werknemer bedoeld in artikel 97, § 1, zijn activiteit uitoefent als loontrekkende;

12° de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: het feit dat een werknemer bedoeld in artikel 97, § 1, zijn activiteit uitoefent in het buitenland, buiten de Europese Unie;

13° De Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg: de gegevens in verband met de in artikel 98, 2°, vermelde erkenning, verzameld in het kader van de toezichtopdrachten bedoeld in de wet van 12 december 2010 tot vaststelling van de arbeidsduur van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van deze beroepen.

 

Art. 100.
Het recht op toegang tot de gegevens die geregistreerd zijn in de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen is beperkt overeenkomstig de volgende bepalingen:

1° elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep, die in de gegevensbank geregistreerd is, heeft toegang tot de gegevens die op hem betrekking hebben; overeenkomstig artikel 12 van de Wet Persoonlijke Levenssfeer van 8 december 1992 is hij bovendien gerechtigd om die gegevens kosteloos te doen verbeteren;

2° voor zover zij geen andere rechtstreekse toegang hebben tot deze gegevens en voor zover zij door of krachtens een wet bevoegd zijn om de desbetreffende informatie te kennen hebben de overheidsinstellingen voor sociale zekerheid en de openbare overheden toegang tot alle identificatiegegevens.

3° de bevoegde Ordes, de ziekenfondsen bedoeld in de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen hebben toegang tot de identificatiegegevens zonder echter toegang te hebben tot het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen. Bovendien hebben de ziekenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen toegang tot gegevens betreffende de erkenning van de praktijken.

4° het publiek heeft toegang tot de naam en de voornamen, tot de beroepstitel(s) en de bijzondere beroepsbekwaamheden en tot informatie over het recht van een specifieke zorgaanbieder om diensten te verlenen of over mogelijke beperkingen ten aanzien van zijn praktijk en, behoudens verzet van de beoefenaar, tot zijn belangrijkste beroepsadres; een beoefenaar die het beroep waarvoor hij geregistreerd is niet meer substantieel uitoefent, kan vragen om het publiek geen toegang meer te verlenen tot zijn registratie;

5° de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in artikel 97, § 1, hebben toegang tot de naam en de voornamen, tot de beroepstitel(s) en de bijzondere beroepskwaamheden en tot het beroepsadres alsook tot de vrijwillig ter beschikking gestelde gegevens bedoeld in artikel 98, 4°;

6° het Directoraat-Generaal gezondheidsberoepen, Medische Bewaking en Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering hebben toegang tot de gegevens met betrekking tot de erkenning;

7° het eHealth-platform, opgericht door de wet van 21 augustus 2008 houdende oprichting en organisatie van het eHealth-platform, heeft toegang tot alle identificatiegegevens, tot de gegevens betreffende de erkenning, alsook tot die betreffende de machtiging tot uitoefening maar niet, ingeval van intrekking van de machtiging tot uitoefening, tot de gegevens betreffende de redenen die tot de intrekking hebben geleid.

8° De autoriteiten van andere lidstaten hebben toegang tot gegevens geregistreerd in de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, in de context van grensoverschrijdende gezondheidszorg, overeenkomstig de hoofdstukken II en III en de nationale maatregelen ter uitvoering van de uniale bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG, en het beginsel van het vermoeden van onschuld. De uitwisseling van informatie vindt plaats via het informatiesysteem interne markt dat is ingesteld bij Beschikking 2008/49/EG van de Commissie van 12 december 2007 inzake de bescherming van persoonsgegevens bij de invoering van het informatiesysteem interne markt (IMI).

 

Art. 101.
De in de permanente federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen geregistreerde gegevens zijn eigendom van de Belgische Staat. De commercialisering van de inhoud van de gegevens, door verkoop, verhuur, verspreiding of elke andere vorm van terbeschikkingstelling aan derden is verboden. Meer algemeen is alle gebruik, ander dan het louter intern gebruik ter ondersteuning van de activiteit van de wettige gebruiker uitdrukkelijk verboden.

 

HOOFDSTUK 9:

Erkenning van beroepskwalificaties Toepassing van de Europese regelgeving

 

Art. 102.

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben als doel Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij (EU)-Verordening nr. 213/2011 van de Commissie van 3 maart 2011, om te zetten.

 

Afdeling 1. Definities

Art. 103.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder:

1° “minister “: de minister bevoegd voor Volksgezondheid;

2° “Directoraat-generaal”: het Directoraat-generaal Basisgezondheidszorg en Crisisbeheer van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;

3° “Richtlijn”: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties, laatstelijk gewijzigd bij (EU)-verordening nr. 213/2011 van de Commissie van 3 maart 2011;

4° “Lidstaat”: lidstaat van de Europese Unie en de landen waar de richtlijn van toepassing is;

5° “migrant”: a) een onderdaan van een lidstaat of b) een onderdaan van een derde land die zich in België mag vestigen conform de bepalingen van de artikelen 14 en volgende of de artikelen 61/6 en volgende van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
6° “beroepskwalificaties”: kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid, een bekwaamheidsattest op het vlak van volksgezondheid, een beroepservaring of een combinatie van de twee of drie voorgaande elementen;

7° “gezondheidszorgberoep”: een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens deze gecoördineerde wet direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties; met name het voeren van een beroepstitel die door deze gecoördineerde wet beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening;

8° “beroepservaring”: de werkelijke en wettelijke uitoefening van het betrokken gezondheidszorgberoep in een lidstaat;

9° “de Europese Gemeenschap”: alle lidstaten;

10° “bevoegde overheid”: elke overheid of instantie die specifiek gemachtigd werd door een lidstaat om opleidingstitels en andere documenten of informaties uit te reiken of in ontvangst te nemen, alsook om aanvragen in ontvangst te nemen en beslissingen te nemen, bedoeld in de richtlijn;

11° “opleidingstitel”: a) diploma’s, getuigschriften en andere bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door een overheid van een Lidstaat gemachtigd krachtens de wets-, verordeningsof administratieve bepalingen van deze lidstaat en die een beroepsopleiding bekrachtigen die voornamelijk verworven werd in de Europese Gemeenschap, of b) een opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid uitgereikt in een derde land voor zover de titularis over een beroepservaring van drie jaar beschikt, voor het betrokken beroep, op het grondgebied van de lidstaat die het opleidingsbewijs erkend en gehomologeerd heeft;

12° “bekwaamheidsproef”: een controle, uitsluitend betreffende de beroepskennis van de migrant of de dienstverrichter, die wordt verricht door het Directoraat-generaal en die tot doel heeft te beoordelen of de migrant of de dienstverrichter de bekwaamheid bezit om een gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen; teneinde deze controle mogelijk te maken, stelt het Directoraat-generaal op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de migrant of de dienstverrichter heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de migrant of de dienstverrichter overlegt; bij de bekwaamheidsproef moet in aanmerking worden genomen dat de migrant of de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is; de proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in België te kunnen uitoefenen; deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in België op de betrokken activiteiten van toepassing zijn;

13° “aanpassingsstage”: de uitoefening in België van een gezondheidszorgberoep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding; de stage wordt beoordeeld en er wordt geoordeeld of de migrant voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen;

14° “gereglementeerde opleiding”: elke opleiding die de specifieke uitoefening van een bepaald gezondheidszorgberoep beoogt en die uit een studiecyclus bestaat, eventueel aangevuld met een beroepsopleiding, een beroepsstage of een beroepspraktijk; de structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wets-, verordenings- of administratieve bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen autoriteit gecontroleerd of erkend.

 

Afdeling 2. Vrijheid van vestiging

Art. 104.

De migrant die houder is van een beroepskwalificatie, met uitzondering van de Belgische beroepskwalificaties die vermeld worden in andere bepalingen van deze gecoördineerde wet, en die in België één van de gezondheidszorgberoepen wenst uit te oefenen die worden gereglementeerd in deze gecoördineerde wet, laat deze beroepskwalificatie conform de bepalingen van deze gecoördineerde wet erkennen.

De migrant die een erkenning van zijn beroepskwalificatie krijgt, is ook onderworpen aan de andere bepalingen van deze gecoördineerde wet waarin het gezondheidsberoep is gereglementeerd die hij wenst uit te oefenen. Bovendien laat de migrant de akte viseren waarbij hij een erkenning van zijn beroepskwalificatie krijgt conform de bepalingen van artikel 25.

 

Onderafdeling 1. Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels

Art. 105.

§ 1.
Het algemeen stelsel van de erkenning van opleidingstitels bedoeld in titel III van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties geldt voor alle gezondheidszorgberoepen die niet gedekt zijn door het erkenningsstelsel op basis van de in artikel 106 en volgende vastgelegde coördinatie van de minimale opleidingsvereisten of door het in artikel 107 en volgende vastgelegde stelsel voor tijdelijke en incidentele dienstverrichtingen.

§ 2.

De volgende gevallen worden ook aan het in titel III van dezelfde wet bedoelde algemeen stelsel van de erkenning van opleidingstitels onderworpen:

1° de erkenningsaanvragen van de door een lidstaat uitgereikte opleidingstitels voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening zoals vastgelegd door de minister met betrekking tot het voordeel van de verworven rechten;

2° onverminderd de bepalingen betreffende de verworven rechten, de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die houder zijn van een opleidingstitel van specialist die moeten volgen op de opleiding tot het verwerven van een titel van basisopleiding van hun beroep, zoals door de minister vastgelegd en dit alleen teneinde deze gespecialiseerde opleidingstitel te erkennen;

3° de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een opleidingstitel als specialist die volgt op de opleiding voor een opleidingstitel als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals vastgelegd door de minister wanneer de betrokken beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers;

4° de erkenningsaanvragen van de opleidingstitels voor gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de betrokken werkzaamheden worden uitgeoefend door verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een gespecialiseerde beroepstitel die volgt op de opleiding tot het verwerven van een titel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals door de minister vastgelegd;

5° de erkenningsaanvragen van de in een derde land uitgereikte opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid voor migranten wanneer de houder voor het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van een lidstaat die voornoemde titel heeft erkend en die beroepservaring homologeert.

 § 3.

In het kader van de toepassing van het door titel III van dezelfde wet bedoelde algemeen stelsel van erkenning van beroepstitels kan de minister bepalen of de erkenning van de beroepskwalificaties ondergeschikt is aan een bekwaamheidsproef of een aanpassingsstage voor :

1° de erkenningsaanvragen van de door een lidstaat uitgereikte opleidingstitels voor artsen met een basisopleiding, medische specialisten, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, gespecialiseerde beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers wanneer de migrant niet voldoet aan de eisen inzake daadwerkelijke en wettige beroepsuitoefening zoals vastgelegd door de minister met betrekking tot het voordeel van de verworven rechten;

2° de erkenningsaanvragen van opleidingstitels voor artsen, ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die houder zijn van een opleidingstitel van specialist die moeten volgen op de opleiding tot het verwerven van een titel van basisopleiding van hun beroep, zoals door de minister vastgelegd en dit alleen teneinde deze gespecialiseerde opleidingstitel te erkennen;

3° de erkenningsaanvragen van de opleidingstitels voor de beroepen van gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, wanneer de betrokken werkzaamheden worden uitgeoefend door verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, gespecialiseerde ziekenverplegers zonder opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger of gespecialiseerde ziekenverplegers die houder zijn van een gespecialiseerde beroepstitel die volgt op de opleiding tot het verwerven van een titel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals door de minister vastgelegd;

4° de erkenningsaanvragen van de in een derde land uitgereikte opleidingstitel op het vlak van volksgezondheid voor migranten wanneer de houder voor het betrokken beroep een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van een lidstaat die voornoemde titel heeft erkend en die beroepservaring homologeert.

 

Onderafdeling 2. Automatische erkenning op basis van de coördinatie van de Minimumopleidingseisen

Art. 106.

 § 1.

De minister legt het volgende vast:

1° de lijst met opleidingstitels betreffende de beroepen van arts met een basisopleiding, huisarts, geneesheer-specialist, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, tandarts-specialist, vroedvrouw en apotheker die worden uitgereikt door een Lidstaat;

2° de minimale opleidingsvereisten waarvan de uitreiking van die opleidingstitels afhangt;

3° de bevoegde organen in de Lidstaten om die opleidingstitels uit te reiken;

4° in voorkomend geval de attesten die die opleidingstitels moeten vergezellen;

5° de verkregen rechten die eventueel verband houden met die opleidingstitels en de overeenstemming tussen die opleidingstitels en de beroepstitels bedoeld in deze gecoördineerde wet.

§ 2.

De minister erkent, volgens de procedure die is vastgesteld door de Koning, de opleidingstitels bedoeld in paragraaf 1 en geeft hieraan, wat betreft de toegang tot de beroepsactiviteiten en de uitoefening ervan, dezelfde rechtsgevolgen als de beroepstitels bedoeld in deze gecoördineerde wet waarmee deze opleidingstitels overeenstemmen, voor zover deze opleidingstitels, conform hetgeen wordt vastgesteld door de minister conform paragraaf 1, overeenstemmen met de minimale opleidingsvereisten, door de bevoegde organen van de Lidstaten worden uitgereikt en, in voorkomend geval, door de vereiste attesten worden vergezeld of voor zover de aanvrager verworven rechten geniet.

 

Afdeling 3. Tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Art. 107.

De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op de dienstverrichter die, op wettige wijze gevestigd in een andere lidstaat waar hij zijn beroep uitoefent, op Belgisch grondgebied tijdelijk en incidenteel een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de dienstverrichting.

 

Art. 108.

§ 1.

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 109 tot 113 wordt de tijdelijke en incidentele dienstverrichting van een gezondheidszorgberoep niet om redenen van beroepskwalificaties beperkt:

1° indien het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of de uitoefening van het beroep in de lidstaat van vestiging is gereglementeerd, of

2° indien het beroep of de opleiding die leidt tot de toegang tot of de uitoefening van het beroep in de lidstaat van vestiging niet is gereglementeerd en de dienstverrichter tijdens de tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting in België gedurende ten minste twee jaar dat beroep heeft uitgeoefend in de lidstaat van vestiging.

§2.

De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt verrichten, valt onder de professionele, wettelijke en administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties, alsook de tuchtrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op de personen die in België datzelfde gezondheidszorgberoep uitoefenen.

 

Art. 109.

Overeenkomstig artikel 108, § 1, stelt België een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op Belgisch grondgebied gevestigde gezondheidszorgbeoefenaren met betrekking tot:

1° een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Het Directoraat-generaal voorziet in een automatische tijdelijke inschrijving en verstuurt hiertoe een kopie van de in artikel 110, § 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid genoemd in artikel 112 of waarvoor krachtens de bepalingen van afdeling 2, onderafdeling 2, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 110, § 3, bedoelde documenten naar de bevoegde Geneeskundige Commissie, en, in voorkomend geval, naar de bevoegde Orde. Het Directoraat-generaal zorgt ervoor dat de automatische tijdelijke inschrijving de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt; en

2° de inschrijving bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De dienstverrichter alsook het Directoraat-generaal stellen evenwel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de verrichte dienst in kennis.

 

Art. 110.

§ 1.

Voorafgaand aan de eerste tijdelijke en incidentele dienstverrichting, brengt de dienstverrichter het Directoraat-generaal op de hoogte van de dienstverrichting door middel van een schriftelijke verklaring met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid.

§ 2.

De schriftelijke verklaring kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in België tijdelijk en incidenteel een gezondheidszorgberoep uit te oefenen.

§ 3.

Voor de eerste dienstverrichting gaat de schriftelijke verklaring vergezeld van de volgende documenten, afgegeven door de ter zake bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat:

1° een bewijs van nationaliteit van de dienstverrichter die tijdelijk en incidenteel diensten wenst te verrichten op Belgisch grondgebied;

2° een attest waarin staat dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere lidstaat dan Belgiëis gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen en waarin staat dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;

3° een bewijs van beroepskwalificaties;

4° voor de gevallen zoals bedoeld in artikel 108, § 1, 2°, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring.

§ 4.

Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, bedoeld in paragraaf 3, gestaafde situatie, meldt de dienstverrichter dit binnen een maand aan het Directoraat-generaal en geeft hij aan het Directoraat-generaal de in paragraaf 3 omschreven documenten waaruit die nieuwe situatie blijkt.

 

Art. 111.

§ 1.

De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen, oefent dit beroep uit onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging. Deze beroepstitel wordt vermeld in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging.

§ 2.

Indien de beroepstitel, bedoeld in de eerste paragraaf, niet bestaat, gebruikt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging.

§ 3.

De dienstverrichter die in België op tijdelijke en incidentele wijze een gezondheidszorgberoep komt uitoefenen, oefent dit beroep uit onder de Belgische beroepstitel:

1° indien het gaat om een gezondheidszorgberoep in de zin van artikel 106, of

2° indien de beroepskwalificaties van de dienstverrichter door het Directoraat-generaal overeenkomstig artikel 112 werden geverifieerd.

Art. 112.

§ 1.

Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van deze gecoördineerde wet maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning.

§ 2.

De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.

§ 3.

Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 110, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle.

Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging.

§ 4.

Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gezondheidszorgberoep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gezondheidszorgberoep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen.

§ 5.

Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gezondheidszorgberoep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen.

 

Art. 113.

Vóór iedere dienstverrichting kan het Directoraat-generaal de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verzoeken om alle informatie over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen terzake van de beroepsuitoefening.

Het Directoraat-generaal en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging zorgen voor de uitwisseling van alle nodige informatie opdat een klacht van een afnemer van een dienst tegen een dienstverrichter correct kan worden afgehandeld. De afnemer van de dienst wordt van het resultaat van de klacht in kennis gesteld.

Het Directoraat-generaal en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging zien toe op de  vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde informatie.

 

Afdeling 4. Overige bepalingen

Art. 114.

De migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 kent voldoende Nederlands, Frans of Duits om het desbetreffende gereglementeerd beroep in België te kunnen uitoefenen.

 

Art. 115.

Onverminderd de bepalingen van artikel 111 heeft de migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, het recht gebruik te maken van de opleidingstitel die hem werd verleend in de lidstaat van oorsprong of herkomst en, eventueel, van de afkorting daarvan, in de originele taal. Deze overeenkomstig artikel 112 werden geverifieerd.

 

Art. 112.

§ 1.

Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van deze gecoördineerde wet maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning.

§ 2.

De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.

§ 3.

Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 110, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle.

Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging.

§ 4.

Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gezondheidszorgberoep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gezondheidszorgberoep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen.

§ 5.

Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gezondheidszorgberoep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen.

 

Art. 113.

Vóór iedere dienstverrichting kan het Directoraat-generaal de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verzoeken om alle informatie over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen terzake van de beroepsuitoefening. Het Directoraat-generaal en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging zorgen voor de uitwisseling van alle nodige informatie opdat een klacht van een afnemer van een dienst tegen een dienstverrichter correct kan worden afgehandeld. De afnemer van de dienst wordt van het resultaat van de klacht in kennis gesteld. Het Directoraat-generaal en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging zien toe op de vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde informatie.

 

Afdeling 4. Overige bepalingen

Art. 114.

De migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 kent voldoende Nederlands, Frans of Duits om het <span;”>desbetreffende gereglementeerd beroep in België te kunnen uitoefenen.</span;”>

 

Art. 115.

Onverminderd de bepalingen van artikel 111 heeft de migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, het recht gebruik te maken van de opleidingstitel die hem werd verleend in de lidstaat van oorsprong of herkomst en, eventueel, van de afkorting daarvan, in de originele taal. Deze opleidingstitel mag worden gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die hem heeft verleend.

Indien een opleidingstitel zoals wordt bedoeld in het eerste lid kan worden verward met een titel waarvoor in België een aanvullende opleiding is vereist die de migrant of de dienstverrichter niet heeft gevolgd, gebruikt de migrant of de dienstverrichter de Belgische beroepstitel gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of de examencommissie die de beroepskwalificatie aan de migrant of de dienstverrichter heeft verleend.

 

Art. 116.

De overtredingen van de bepalingen van dit hoofdstuk, waarop de strafbepalingen van hoofdstuk 12 niet toepasselijk zijn, worden gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en met een geldboete van 150 euro tot 1000 euro of met één van die straffen alleen.

 

Art. 117.

De Koning kan de voorwaarden en de procedure bepalen volgens de welke de documenten, bedoeld in dit hoofdstuk of in de uitvoeringsbesluiten ervan, in elektronische vorm kunnen worden verwerkt.

Provinciale Geneeskundige Commissie

Hoofdstuk 10. De geneeskundige commissies

Art. 118.

§ 1.

In elke provincie wordt een geneeskundige commissie opgericht. In de provincie Brabant worden nochtans twee geneeskundige commissies opgericht.

§ 2.

Elke geneeskundige commissie is samengesteld uit:

1° een voorzitter, arts;

2° een ondervoorzitter, arts;

3° twee leden per in de artikelen 3, § 1, 4, 6, § 1, 43, 45 en 62 bedoeld beroep;

4° twee dierenartsen;

5° een lid per in deze gecoördineerde wet bedoeld beroep andere dan de in de artikelen 3, § 1, 4, 6, § 1, 43, 45 en 62 bedoelde beroepen;

6° een lid per geregistreerde niet-conventionele praktijk als bedoeld in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen;

7° een gezondheidsinspecteur van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Deze gezondheidsinspecteur is de secretaris van de commissie;

8° een ambtenaar van de inspectie van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten.

§ 3.

Aan de in paragraaf 2, 3° tot 6°, bedoelde leden wordt een plaatsvervanger toegevoegd.

§ 4.

De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Koning benoemd, op een dubbele lijst van kandidaten die door de nationale raad van de Orde der geneesheren worden voorgedragen. De andere in paragraaf 2, 3° tot 6°, bedoelde gewone en plaatsvervangende leden worden door de Koning benoemd, op een dubbele lijst van kandidaten die voorgedragen worden door de representatieve organisaties van elk der betrokken beroepen. De in paragraaf 2, 7° en 8°, vermelde leden worden aangeduid door de minister bevoegd voor Volksgezondheid.

§ 5.
De commissie kan een beroep doen op de medewerking van personen gekozen wegens hun bekwaamheid.

Art. 119.

§ 1.
De geneeskundige commissie heeft tot taak, in haar ambtsgebied:

1° in het algemeen :

  1. aan de overheid alle maatregelen voor te stellen die tot doel hebben bij te dragen tot de volksgezondheid.
  2. te zorgen voor de doeltreffende medewerking van de beoefenaars van de geneeskunde, van de artsenijbereidkunde, van de verpleegkunde, alsook van de beoefenaars van de paramedische beroepen aan de uitvoering van de maatregelen die door de overheid worden getroffen om de quarantaine ziekten of besmettelijke aandoeningen te bestrijden.

2° in het bijzonder:

  1. de echtheid na te gaan van en het visum te hechten aan de titels van de beoefenaars van de geneeskunde en van de artsenijbereidkunde, van de dierenartsen, van de beoefenaars van de verpleegkunde en van de beoefenaars van de paramedische beroepen;
  2. het visum in te trekken of zijn behoud afhankelijk te maken van de aanvaarding, door de betrokkene, van de opgelegde beperkingen, wanneer, op advies van artsen deskundigen aangeduid door de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren of door de Nationale Raad van de Orde waaronder hij ressorteert, vastgesteld wordt dat een gezondheidszorgbeoefenaar bedoeld in deze gecoördineerde wet, een dierenarts of een lid van een geregistreerde niet-conventionele praktijk als bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999 niet meer voldoet aan de vereiste fysieke of psychische geschiktheden om, zonder risico’s, de uitoefening van zijn beroep voort te zetten;
    De beroepsbeoefenaar heeft niet de vrijheid om zich aan het onderzoek door de deskundigen te onttrekken. In dat laatste geval kan de geneeskundige commissie, bij eenparige beslissing, het visum intrekken of het behoud ervan afhankelijk maken van het feit dat de betrokkene de beperkingen aanvaardt die hem/haar worden opgelegd gedurende de periode die nodig is om het advies van de deskundige in te winnen. Die periode mag nooit meer dan drie maanden, herhaalbaar zo vaak als nodig, bedragen.
    Wanneer zijn fysieke of psychische ongeschiktheid dusdanig is dat ernstige gevolgen voor de patiënten kunnen worden gevreesd, kan de geneeskundige commissie, bij eenparige beslissing, het visum intrekken of het behoud ervan afhankelijk maken van het feit dat de betrokkene de beperkingen aanvaardt die hem/haar worden opgelegd gedurende de periode die nodig is om het advies van de deskundige in te winnen. Die periode mag nooit meer dan twee maanden, herhaalbaar zo vaak als nodig, bedragen.
    De voorlopige intrekking of het voorwaardelijke behoud van het visum neemt een einde zodra de geneeskundige commissie een definitieve uitspraak heeft gedaan.
  3. onverminderd de bevoegdheid van de personen, belast door of krachtens de wet, met controle- of toezichtsopdrachten :
    1. erover te waken dat de gezondheidszorgberoepen bedoeld in deze gecoördineerde wet, de diergeneeskunde, en de geregistreerde niet-conventionele praktijken bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999 in overeenstemming met de wetten en reglementen worden uitgeoefend;
    2. het opsporen en mededelen aan het parket van de gevallen van onwettige uitoefening van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in deze gecoördineerde wet, van de diergeneeskunde, en van de geregistreerde niet-conventionele praktijken als bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999;

d) de opdrachten voorzien bij artikel 28 te vervullen;

e) de belanghebbende personen van publiek- of privaatrecht in te lichten omtrent de genomen beslissingen, hetzij door haar zelf, hetzij door de bij paragraaf 4, tweede lid, bepaalde geneeskundige commissie van beroep, hetzij door de betrokken Orden, hetzij door de rechtbanken, inzake de uitoefening van zijn activiteit door een gezondheidszorgbeoefenaar bedoeld in deze gecoördineerde wet, een dierenarts of een lid van een geregistreerde niet-conventionele praktijk bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999.

De aanduiding van de personen bedoeld in het vorig lid, alsmede de modaliteiten volgens dewelke zij worden ingelicht, worden bepaald door de Koning, op voorstel naargelang het geval, van de nationale raad van de betrokken Orde, van de Federale Raad voor Verpleegkunde of van de Nationale Raad voor paramedische beroepen, gedaan binnen de door de minister bevoegd voor Volksgezondheid, vastgestelde termijn;

f) de organen van de bevoegde Orden in kennis te stellen van de beroepsfouten welke aan de beoefenaars die daaronder ressorteren worden ten laste gelegd;

g) toezicht te houden over de openbare verkopingen waarin geneesmiddelen zijn begrepen;

h) voor de gezondheidszorgbeoefenaars bedoeld in deze gecoördineerde wet, een dierenarts, of een lid van een geregistreerde niet-conventionele praktijk bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999, het visum in te trekken of het behoud ervan afhankelijk te maken van aanvaarding door de betrokkene van de beperkingen die zij oplegt wanneer uit een uittreksel van het Strafregister blijkt dat het gerechtelijk verleden van de beoefenaar niet strookt met de uitoefening van zijn beroep of met een deel ervan en dat uit het uittreksel van het Strafregister blijkt dat men veroordeeld is voor feiten die voldoende relevant zijn voor de beroepsuitoefening;

i) voor de in deze gecoördineerde wet bedoelde gezondheidszorgbeoefenaar of een dierenarts, het visum te schorsen of het behoud ervan afhankelijk te maken van de beperkingen die zij hem oplegt wanneer uit ernstige en eensluidende aanwijzingen blijkt dat de verdere beroepsuitoefening door de betrokkene voor zware gevolgen voor de patiënten of de volksgezondheid doet vrezen.

De geneeskundige commissie spreekt de schorsing van het visum of het behoud ervan binnen de perken die zij oplegt uit bij eenparige beslissing van de aanwezige leden. Deze maatregel blijft geldig zolang de redenen die hem hebben verantwoord voortduren.

De geneeskundige commissie maakt een einde aan de maatregel wanneer zij vaststelt dat de redenen die hem hebben verantwoord verdwenen zijn, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de zorgverstrekker.

De zorgverstrekker kan daartoe elke maand vanaf de uitspraak van de maatregel een verzoek indienen.

De beslissing om de schorsing of de beperking van het visum in te trekken wordt genomen bij gewone meerderheid van de stemmen van de aanwezige leden.

Voorafgaand aan elke beslissing inzake schorsing of beperking van het visum of inzake het behoud of de intrekking van de schorsingsmaatregel krijgt de betrokkene de mogelijkheid om door de geneeskundige commissie te worden gehoord.

Indien er zware en imminente gevolgen voor de patiënten of de volksgezondheid te vrezen vallen, kan de geneeskundige commissie elke beslissing nemen tot schorsing of beperking van het visum zonder de betrokkene voorafgaand te hebben gehoord. In dat geval wordt de schorsing van het visum of het onderwerpen ervan aan de beperkingen die zij de betrokkene oplegt uitgesproken voor een duur van ten hoogste acht dagen en kan ze niet worden verlengd vooraleer de betrokkene de mogelijkheid heeft gekregen om door de geneeskundige commissie te worden gehoord met betrekking tot de motieven die dergelijke maatregelen verantwoorden.

§ 2.

Voor het vervullen van haar algemene taak is de medische commissie samengesteld uit de in artikel 118, § 1, 1° tot 8° bedoelde leden. Voor het vervullen van haar speciale opdracht is de commissie uitsluitend samengesteld uit de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris, het lid of de leden die het beroep van de betrokken persoon of personen vertegenwoordigen of het lid dat de geregistreerde niet-conventionele praktijk als bedoeld in de voornoemde wet van 29 april 1999 van de betrokken persoon of personen vertegenwoordigt.

§ 3.

De territoriale bevoegdheid, de organisatie en de werking van de geneeskundige commissie worden door de Koning geregeld.

§ 4. 

De procedure vóór de commissie in de bij paragraaf 1, 2°, b), c), 2, h) en i), bepaalde gevallen, wordt door de Koning geregeld. De betrokkene kan tegen de beslissing van de commissie, genomen in uitvoering van paragraaf 1, 2°, b), h) en i), een beroep instellen, bij een geneeskundige commissie van beroep, waarvan de Koning de samenstelling, de organisatie en de werking bepaalt. De Koning regelt de procedure die voor de geneeskundige commissie van beroep moet toegepast worden. De betrokkene kan, zowel in eerste aanleg als in beroep bijgestaan worden door personen van zijn keuze. De beslissingen genomen in eerste aanleg of in beroep, worden door de geneeskundige commissie onmiddellijk aan de raad van de betrokken Orde medegedeeld.

§ 5. 

Paragraaf 1, 2°, a), wordt opgeheven op een door de Koning te bepalen datum.

 

Hoofdstuk IIIbis– Cel medische bewaking

Art. 120.

§. 1.

De koning richt, binnen de diensten van de regering, een cel medische bewaking op.

§ 2.

De cel heeft als taak :
1° alle maatregelen ter vrijwaring van de volksgezondheid voor te stellen aan de overheid;
2° ervoor te zorgen dat de beoefenaars van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde en de verpleegkunde evenals de beoefenaars van de paramedische beroepen doeltreffend samenwerken ter uitvoering van de maatregelen die door de overheid worden uitgevaardigd om crisissen inzake volksgezondheid te kunnen beheren en ervoor te zorgen dat de maatregelen genomen op het vlak van de provinciale geneeskundige commissie gecoördineerd worden.

 

HOOFDSTUK  12. Strafbepalingen en tuchtmaatregelen

Art. 122.

§ 1.

Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen:
1° wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfduizend euro of met een van die straffen alleen, hij die met overtreding van de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 43, 63 of 149, gewoonlijk een handeling of handelingen stelt die behoren tot de geneeskunde of de artsenijbereidkunde hetzij zonder houder te zijn van het vereiste diploma of zonder er wettelijk van vrijgesteld te zijn, hetzij zonder te beschikken over het visum van de geneeskundige commissie, hetzij zonder op de lijst van de Orde ingeschreven te zijn wanneer zulks vereist is. De beoefenaars van de verpleegkunde en de beoefenaars van de paramedische beroepen vallen niet onder de toepassing van deze bepaling voor de handelingen die zij verrichten ingevolge de artikelen 23 of 24. Met dezelfde straffen wordt gestraft de beoefenaar van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde die, met overtreding van artikel 39, op om het even welke wijze, zijn medewerking verleent aan een derde of hem zijn naam leent, met het doel hem te onttrekken aan de straffen waarmede de onwettige uitoefening van de geneeskunst of de artsenijbereidkunde gestraft wordt. Met dezelfde straffen worden gestraft de beoefenaars bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot

21, 43, 63 of 149, die de bepaling van artikel 22 overtreden;

Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die menselijk lichaamsmateriaal of producten toepast op de mens en hierbij een inbreuk pleegt op artikel 41.

3° Wordt gestraft met de in de bepaling onder 2° bedoelde straffen:

a) hij, die krachtens de ingevolge artikel 28, § 3, opgelegde maatregelen aan de medische permanentie moet deelnemen, die zijn verplichtingen niet nakomt zonder dat te kunnen verantwoorden door een belemmering als gevolg van het uitvoeren van een dringendere beroepsplicht of van een ander ernstige reden;

b) elke in artikel 27 bedoelde beoefenaar die, bewust en zonder wettige reden van zijn kant, een lopende behandeling van een patiënt onderbreekt zonder vooraf alle voorzieningen te hebben getroffen om de zorgcontinuïteit te verzekeren;
c) elke apotheker die, bewust en zonder wettige reden van zijn kant, zijn apotheek tijdelijk of definitief sluit zonder vooraf alle voorzieningen te hebben getroffen om de continuïteit van de uitreiking van de in een aan de gang zijnde voorschrift voorgeschreven geneesmiddelen te verzekeren.

4° wordt eveneens gestraft met de in 2° bepaalde straffen, hij die, met overtreding van artikel 8, zesde lid, of van artikel 30, de regelmatige en normale uitoefening van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde door een persoon die aan de vereiste voorwaarden voldoet, verhindert of belemmert door feitelijkheden of geweld;

5° wordt gestraft met een boete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, de beoefenaar van de geneeskunde of de artsenijbereidkunde die de bepalingen van de artikelen 38, § 2, 40, en 42 overtreedt;

6° wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar en met een geldboete van duizend euro tot honderdduizend euro of met één van die straffen alleen, hij die de bepalingen overtreedt van de koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van artikel 42, derde lid, en van artikel 121.

§ 2.

In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1 is het begrip “gewoonlijk” niet vereist voor degene die:

1° vroeger wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde of van de artsenijbereidkunde werd veroordeeld;

2° om het even welk reclamemiddel heeft aangewend om de in artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, 24, 43, en 63, bedoelde handelingen te kunnen stellen;

3° in verband met die handelingen, opvallende middelen heeft aangewend of gebruik heeft gemaakt van een titel of van enige benaming, met het doel te doen geloven dat hij wettelijk bevoegd is.

§ 3.

In afwachting van de inwerkingtreding van de betrokken code van plichtenleer, worden tuchtmaatregelen toegepast door de Orden waaronder zij ressorteren:

1° op elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, of 63 die de bepalingen van de artikelen 33 en 34 niet naleeft;

2° op elke beoefenaar bedoeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, of 63 die de bepalingen van artikel 38, § 1, niet naleeft.

 

Art. 123. 

Wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen hij die inbreuk pleegt op de bepalingen van de artikelen 9 tot 19 of de ter uitvoering daarvan getroffen maatregelen.

De rechtspersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de uitgesproken geldboeten en kosten ten laste van hun organen of hun aangestelden.

 

Art. 125.

Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro:

1° hij die, met overtreding van artikel 48, artikel 56 of artikel 65, zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent waarop hij geen aanspraak mag maken;

2° hij die, met overtreding van artikel 50, artikel 58 of artikel 68, een beroepstitel toekent aan bij hem tewerkgestelde personen, waarop deze laatsten geen aanspraak mogen maken. In dit geval zijn de werkgevers en de lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers, wegens overtreding gepleegd bij de uitvoering van hun contract.

 

Art. 126.

Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met een van die straffen alleen:

1° hij die zonder aan de vereiste voorwaarden te voldoen om de geneeskunde of de artsenijbereidkunde uit te oefenen, of geen houder is van een vereiste bekwamingstitel, of zonder te beschikken over het in artikel 25 bepaalde visum, gewoonlijk prestaties verricht, zoals die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1, of handelingen uitvoert die zijn bepaald in artikel 69, 2° en 3°. Die bepaling is niet van toepassing op de student die de voormelde werkzaamheden verricht in het kader van de wettelijke en reglementsbepalingen betreffende het opleidingsprogramma dat het mogelijk maakt één van de in artikel 45, artikel 56, artikel 65 of artikel 71, § 1, bepaalde titels te verwerven, noch op de student in de geneeskunde of de artsenijbereidkunde in het kader van zijn opleiding.

 

Art. 127.

Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van tweehonderd euro tot duizend euro:
1° hij die, in overtreding van artikel 73 zich in het openbaar een beroepstitel toe-eigent zonder er recht op te hebben;

2° hij die, in overtreding van artikel 74, een beroepstitel toekent aan personen die hij, zelfs kosteloos, te werk stelt, en die er geen recht op heeft. In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers wegens overtredingen gepleegd bij de uitvoering van hun contract.

 

Art. 128.

Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek en onverminderd, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een boete van tweehonderd euro tot duizend euro:

1° Hij die, met overtreding van artikel 86, zich in het openbaar een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaming toe-eigent zonder het recht hiertoe te hebben;

2° Hij die, met overtreding van artikel 87, een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid toekent aan personen, die hij tewerkstelt, zelfs als vrijwilligers, en hierop het recht niet hebben.

In dit geval zijn de werkgevers en lastgevers burgerlijk aansprakelijk voor de geldboeten uitgesproken ten laste van hun aangestelden of lastnemers, wegens overtredingen gepleegd bij de uitvoering van hun contract.

 

Art. 129.

Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek, alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een geldboete van zesentwintig euro tot tweeduizend euro of met één van die straffen alleen, hij die met overtreding van een beslissing van een geneeskundige commissie of van de geneeskundige commissie van beroep, de uitoefening van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de verpleegkunde of van een paramedisch beroep voortzet, zonder de hem opgelegde beperkingen na te komen.

 

Art. 130.
In geval van herhaling, binnen drie jaar na een vonnis van veroordeling dat kracht van gewijsde heeft verkregen, wegens inbreuk op deze gecoördineerde wet of op de uitvoeringsbesluiten, kunnen de bepaalde straffen verdubbeld worden, zonder een gevangenisstraf van zes maanden of een geldboete van vijftigduizend euro te mogen overschrijden.

 

Art. 131. 

§ 1.

In geval van veroordeling wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de verpleegkunde of van prestaties die nader bepaald zijn ter uitvoering van artikel 71, § 1 of van handelingen die bedoeld zijn bij artikel 69, 2° en 3°, kan de rechter, in het belang van de volksgezondheid, de bijzondere verbeurdverklaring uitspreken, zelfs wanneer de veroordeelde niet eigenaar is van de verbeurdverklaarde voorwerpen. In geval van veroordeling wegens inbreuk op de bepalingen van de artikelen 9 tot 19, of van de ter uitvoering daarvan getroffen maatregelen, kan de rechter de verbeurdverklaring uitspreken van alle geneesmiddelen, toestellen en instrumenten dienende voor de exploitatie van de apotheek of ertoe bestemd, zelfs wanneer de veroordeelde er niet eigenaar van is.

§ 2.

De rechter kan, in het belang van de volksgezondheid, de uitoefening van het beroep voor een maximum duur van twee jaar verbieden aan:
1° de in de zin van hoofdstuk 4 of hoofdstuk 6 bevoegde personen die schuldig worden bevonden aan een van de in artikelen 124, 125, en 129 bedoelde inbreuken;

2° de in de zin van hoofdstuk 7 bevoegde personen die schuldig worden bevonden aan een van de in de artikelen 126, 127, en 129 bedoelde inbreuken.

 

Art. 132.

De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de door deze gecoördineerde wet bepaalde misdrijven toepasselijk.

 

HOOFDSTUK 13. Algemene bepalingen

 

Art. 142.
De Koning kan, na advies van de Raad voor Medische Esthetiek, de in artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 23 mei 2013 ‘tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen’ bedoelde niet-heelkundige esthetisch-geneeskundige of esthetisch-heelkundige ingrepen nader omschrijven.

 

Art. 145. 

§ 1.

Andere buitenlanders dan Europese onderdanen, wier buitenlands diploma gelijkwaardig werd verklaard door de bevoegde autoriteiten van een gemeenschap en die in België beroepsactiviteiten wensen uit te oefenen vermeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, § 2, 43, 45, 56 of 63 of die in aanmerking wensen te komen voor het uitoefenen van een paramedisch beroep in overeenstemming met hoofdstuk 7, kunnen pas hun beroep uitoefenen, nadat zij hiertoe door de Koning toegelaten werden en nadat zij bovendien de andere voorwaarden voor het uitoefenen van hun beroep, vermeld in deze gecoördineerde wet, vervuld hebben.

§ 2.

De personen vermeld in paragraaf 1 moeten een gemotiveerde aanvraag tot uitoefening van hun beroep indienen bij de minister bevoegd voor Volksgezondheid. Wanneer de aanvraag het uitoefenen van een beroep betreft waarvoor het bezit van een diploma betreffende de geneeskunde, de tandheelkunde of de farmacie is vereist, wordt de aanvraag voorafgaandelijk voor advies voorgelegd aan de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België of aan de “Académie Royale de Médecine de Belgique”.

§ 3.

Niet-Europese vreemdelingen die houder zijn van een diploma afgegeven door een Lidstaat van de Europese Unie overeenkomstig een van de in hoofdstuk 9 bedoelde Richtlijnen, vallen niet onder de toepassing van dit artikel. Voor de toepassing van deze gecoördineerde wet worden deze personen gelijkgesteld aan Europese onderdanen.

 

Art. 147.

De Koning is gemachtigd om de benamingen van de diploma’s die toegang verlenen tot het uitoefenen van de beroepen of activiteiten vermeld in de artikelen 3, § 1, 4, 6 tot 21, 23, § 2, 43, 45, 63 en 69 aan te passen aan de benamingen van de diploma’s afgeleverd door de gemeenschappen.

 

Art. 149.

De doctors in de genees-, heel- en verloskunde, houders van een getuigschrift van specialisatie in de stomatologie, afgeleverd door een universiteit, voor zover dit getuigschrift wettelijk karakter heeft verkregen in het kader van de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens en voor zover de voor de verwerving van dit getuigschrift noodzakelijke vakken al deze omvatten welke worden vereist met het oog op het bekomen van de wettelijke graad van licentiaat in de tandheelkunde zijn of blijven gemachtigd de tandheelkunde uit te oefenen indien zij voldoen aan de voorwaarden opgelegd bij artikel 25.

 

Art. 150. 

Het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, zoals het werd gewijzigd door latere besluiten, blijft van kracht. Het kan alleen bij de wet worden gewijzigd.

De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden gestraft, naargelang het geval, met de straffen voorgeschreven bij artikel 122, § 1, 1° of 2°.

 

Bijkomend artikel:

 

Art. 152

De personen die niet voldoen aan de in artikel 45 gestelde bekwaamheidseisen, maar die op datum van 1 september 1990 sinds minstens drie jaar tewerkgesteld geweest zijn in een verzorgingsinstelling of in een kabinet van een arts of tandarts mogen dezelfde werkzaamheden blijven verrichten onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de verpleegkunde die zulke prestaties uitvoeren.

Op straffe van verlies van het in het eerste lid vermelde voordeel, moeten zij zich bij de bevoegde geneeskundige commissie bekend maken binnen de termijn en op de wijze bepaald door de Koning; bij deze gelegenheid vermelden zij de werkzaamheden waarvoor zij het voordeel van verkregen rechten inroepen.

 

RIZIV-reglementering

Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.

 

De integrale tekst kan kan je hier terugvinden.

Relevante informatie informatie voor tandartsen kan je terugvinden op de website van het Riziv.

Voor meer informatie kan je de infobox raadplegen.

 

Samenvatting van de voornaamste reglementering:

Nomenclatuur – Teksten

HOOFDSTUK III Gewone geneeskundige hulp

Afdeling 2: Tandverzorging, diploma’s Artikel 4

 

Afdeling 2: Tandverzorging, verstrekkingen Artikel 5

 

Afdeling 2:  Tandverzorging, toepassingsregels Artikel 6

 

HOOFDSTUK V 

Afdeling 5: Stomatologie Artikel 14 l

 

  • 1749 317030 317041 + Alveolectomie uitgestrekt over een streek van minimum zes tanden K 42
  • 1759 317052 317063 + Heelkundige behandeling door middel van curettage wegens osteïtis der tandkassen of wegens apicale osteïtis van de boven -en/of de onderkaak in één of meerdere bewerkingen. K 62
  • 1729 317074 317085 + Gingivectomie, uitgestrekt over een streek van minimum 6 tanden, aan één kaakbeen K 21
  • 1709 317111 317122 + Exeresis van goedaardige intrabuccale tumors K 10
  • 1710 317170 317181 + Frenectomie K 42
  • 1720 317192 317203 + ** Intrabuccaal insnijden van abces van dentale oorsprong K 10
  • 1747 317214 317225 + Extractie onder algemene anesthesie van minimum 8 tanden, inclusief alveolectomie en eventuele hechtingen K 125
  • 1779 317236 317240  + ** Extractie van geïmpacteerde of geretineerde tand K 75 “
  • 1730 317251 317262  + Extractie onder algemene anesthesie van minder dan 8 tanden, inclusief alveolectomie en eventuele hechtingen K 75 “
  • 1701 317295 317306 + Vervaardigen en plaatsen van radiumhoudende prothesen, obturators, prothesen voor breuk en ankylose, maxillofaciale prothesen, dilatators, mobilisators : maximum K 400 “

Vestigingen

3.1. Verplichtingen van de practicus bij zijn installatie.

Wanneer de practicus zich installeert, moet hij :

  1. Zijn diploma laten viseren. In tegenstelling met wat men soms denkt, geeft het diploma, per se, geen recht tot uitoefening van de geneeskunde of de tandheelkunde. Eerst moeten belangrijke formaliteiten vervuld (Art. A, K.B. 78 van 10-11-1967).
  2. Het adres van zijn kabinet(ten) opgeven aan
    Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering,
    Galileelaan 5/01
    1210 Brussel
    tel. 02/733 99 50
    Nota: Indien er een akkoord Tandartsen-Ziekenfondsen bestaat (zoals thans -1990 – het geval is), worden de pas-afgestudeerden automatisch geacht daaraan te zijn toegetreden en dienen zij dus de voorwaarden ervan (in het bijzonder de maximum-honoraria) te respecteren. Zij kunnen ten vroegste hun toetreding tot dit akkoord weigeren op 1 januari van het volgend jaar, door vóór 15 december hun weigering per aangetekend schrijven bij het RIZIV bekend te maken.
  3. Zich een “dagregister” voor tandartsen aanschaffen van het model voorzien door K.B. 09-09-1971, om er inkomsten en uitgaven in op te tekenen, en het laten viseren door de belastingcontroleur van het ambtsgebied van zijn woonplaats. Indien men van bij de aanvang een beroep doet op de diensten van een boekhouder kan men deze hiermee belasten.
    De V.V.T. levert dit dagboek gratis aan de leden die het aanvragen.
  4. Zich laten inschrijven bij een Sociale Verzekeringskas, aan dewelke de bijdragen voor het pensioen, de kinderbijslag en de ziekteverzekering der zelfstandigen zullen gestort worden.
  5. Zich laten inschrijven bij een mutualiteit voor de verplichte ziekteverzekering der zelfstandigen (grote risico’s), waaraan men eventueel een verzekering voor kleinere risico’s kan koppelen.
  6. Een verzekering nemen tegen burgerlijke risico’s (facultatief, maar verplicht indien een toestel voor radiografie gebruikt wordt).
  7. Zich schikken naar de wettelijke voorschriften die de uitoefening van de tandheelkunde regelen.
  8. Om formulieren voor mutualiteiten te bekomen, uitgezonderd de getuigschriften voor verstrekte hulp (zie 3.), moet er naar het
    RIZIV
    Economaat
    Galileelaan 5/01
    1210 Brussel

    geschreven worden, met vermelding welke formulieren men verlangt, in welke taal en de hoeveelheid. Er bestaan geneesmiddelenvoorschriften (mod. 702), toelatingsaanvragen voor prothesen (mod. 41), orthodontische steekkaarten (mod. 42 en 43) en preventiekaarten. Deze formulieren zijn gratis verkrijgbaar.
  9. GEBRUIK VAN BESCHERMDE MUZIEK IN EEN VOOR HET PUBLIEK TOEGANKELIJKE RUIMTE SABAM
    Op 1 augustus 1994 trad een nieuwe wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (wet van 30-6-94, B.S. van 27 juli 1994 ) in werking. Tekstdichters en componisten hebben recht op een vergoeding voor hun muziek. De auteursrechten vervallen 70 jaar na het overlijden van de auteur. SABAM, de Belgische Vereniging van Auteurs,Componisten en Uitgevers,beheert zowel de auteursrechten van haar eigen leden,als van de leden die bij één van haar talrijke zustermaatschappijen zijn aangesloten.
    SABAM heeft het tarief voor de vrije beroepen beperkt tot de oppervlakte van de wachtruimte. De vergoeding is dus niet van toepassing op de muziek gespeeld in het kabinet. Een televisietoestel wordt aanzien als een geluidsbron en is daarom onderhevig aan de vergoeding. SABAM heeft geen retroactieve inning. De vergoeding is niet hoofdelijk per practicus, maar wel verschuldigd door de uitbater van de wachtkamer. Dit kan een natuurlijk persoon zijn (de tandarts) of een juridisch persoon bv. een vennootschap.
    Alle vrije beroepen (zonder onderscheid) betalen voor een wachtruimte tot 10 m2  55,35 euro per jaar, voor een wachtruimte van 11 tot 100 m² is dit 117,13 euro per jaar. De BTW is inclusief. Deze tarieven zijn indexgebonden (1988 index 127,57). De eerste keer moet er bovendien éénmalig 9,20 euro administratieve dossierkosten betaald worden.
    SABAM
    Aarlenstraat 75-77
    1040 Brussel .

    Tel 02 / 286.82.98 Fax 02 / 230.02.05
    Verschillende plaatselijke kantoren zorgen voor de inning.
  10. BILLIJKE VERGOEDING Na de uitspraak van het Europees Hof van Justitie en na overleg met de beheersvennootschappen werd besloten om de billijke vergoeding met ingang van 2013 niet meer te innen.Wie reeds betaalde raden wij aan om deze som onmiddellijk terug te eisen. Dit kan door een email te versturen naar rpr@simim.be met vermelding van uw dossiernummer.
De wettelijke verplichtingen zijn te onderscheiden in 3 duidelijk afgescheiden delen, die je verder in de tekst terugvindt:
  1. Goedkeuring van het toestel (attest);
  2. Goedkeuring van de inplanting (provincie);
  3. Erkenning van de bevoegdheid van de gebruiker (bijkomende verplichting).

Procedure

De tandartskabinetten waar gebruik gemaakt wordt van X-stralentoestellen zijn inrichtingen, gerangschikt in klasse III. Deze klasse legt volgende verplichtingen op:
  1. Goedkeuringsattest
    Dit attest dient bij aankoop van een toestel door de verkoper te worden afgeleverd. Het is vergelijkbaar met het “gelijkvormigheidsattest” van een auto: het toont aan dat het aangekochte toestel conform is aan een type, waarvoor de fabrikant of invoerder de goedkeuring kreeg.
  2. Betaling retributie
    Als bijdrage in de administratieve kosten dient een bedrag van 74,37 euro gestort op rekening 000-2005852-86 van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
    Deze bijdrage is in principe (zie verder) eenmalig bij de installatie van één of meerdere toestellen.
  3. Registratie door het Provinciebestuur
    Het provinciebestuur werd door de overheid gelast met het verlenen van de vergunning voor inrichtingen van klasse III.
    ​Het dossier, dat daartoe moet worden ingediend, volgens art 8 van het ARAB, moet volgende elementen (in drie exemplaren) bevatten:
  • Naam, voornaam, hoedanigheid en woonplaats van de aanvrager;
  • Aard en voorwerp van de inrichting (bv. tandartskabinet), aard en kenmerken van de uitgezonden straling (bv X-stralen), kenmerken van het toestel (bv 50 KV), bestemming van het toestel (bv. tandheelkundig onderzoek), plaats waar het toestel staat (bv tandartskabinet);
  • Een plan, getekend op schaal ten minste 5 mm per meter, met aanduiding van het toestel en het lokaal waarin het is opgesteld, evenals de lokalen die op minder dan 20 meter van het toestel zijn gelegen, met aanduiding van hun bestemming;
  • De verbintenis een verzekering af te sluiten die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt;
  • Copie van het goedkeuringscertificaat, afgeleverd door het Ministerie en overhandigd door de verkoper;
  • Een controleverslag van de firma, die instaat voor de verplichte jaarlijkse fysische controle;
  • Het aantal tewerkgestelde personen en ev de arbeidsgeneeskundige dienst;
  • Bewijs van betaling van de retributie van 74,37 euro;
  • Eén of meerdere fiscale zegels van 2,23 euro, naargelang de provincie: O-Vl 3, Limburg 2, W-Vl, Antwerpen en Brabant 1.De aanvraag wordt door de gouverneur voorgelegd aan de Bestendige Deputatie, die binnen de 15 dagen een beslissing moet nemen. De toelating wordt aan de aanvrager betekend per aangetekend schrijven.

Bijzondere gevallen

  1. Vervanging van een toestel
    Dit dient gesignaleerd aan de minister van Volksgezondheid en aan het provinciebestuur, met opgave van de kenmerken van het nieuwe toestel en bijvoeging van het goedkeuringsattest. Geen kosten.
  2. Ingebruikname van tweede toestel (bv aankoop van OPG)
    Het volledige, hierboven beschreven, dossier dient samengesteld. In principe dient ook een nieuwe retributie van 74,37 ? betaald. Heelwat rompslomp en betaling van een tweede retributie kan worden vermeden door bij de eerste aanvraag reeds 2 toestellen te vermelden : in dit geval is bij plaatsing van het tweede toestel voldaan aan art 8 voor zover het toestel vermeld is in het reeds afgeleverde vergunningsbesluit.
  3. Overname van praktijk met RX-toestel(len) met vergunning
    De overname onverwijld bekendmaken aan het provinciebestuur met vermelding der wijzigingen aan de inlichtingen en bescheiden opgesomd in art 8 sinds de vergunningsdatum. Geen kosten.
  4. Verhuis naar ander adres
    Hier is geen ontkomen mogelijk: de ganse procedure, met inbegrip van een nieuwe retributie van 74,37 euro, dient herhaald.

4. Het gebruik van het toestel ter kennis brengen van:

  • De burgemeester als hoofd van de plaatselijke politie.
  • De brigade van de rijkswacht.
  • Het bestuur van de Burgerlijke Bescherming.
  • De gemeentelijke brandweer.
  • Het centrum van de gewestelijke groep voor brandweer.

met melding van het adres van het kabinet, aard en kracht van het toestel (klasse III), met aanduiding van het feit dat bestralingsgevaar alleen bestaat in het lokaal waar het toestel zich bevindt en alleen gedurende het gebruik.

  1. Jaarlijks een fysische controle van het toestel, door een organisme dat daartoe erkend is, laten verrichten.
  2. Alleen voor tandartsen, die werken met personeel:
    Dosimetrie is wettelijk verplicht voor personeel, dat werkzaam is in een kabinet waar een RX-toestel staat opgesteld. Dit geldt niet voor dienstboden of kuisvrouwen, voor secretaressen die enkel onthaal- of administratief werk verrichten in een ander lokaal, of voor assistenten, die een speciaal voor RX-apparatuur bestemd lokaal niet betreden (nota A 2006 ; zie bijlage).

Wat moet je doen ?

  1. Als je in orde bent met je vergunning voor het toestel of de toestellen, die je gebruikt, ondertussen niet bent verhuisd en de jaarlijkse controle laat uitvoeren, is er voorlopig (zie verder) geen vuiltje aan de lucht. Uiteraard verder de jaarlijkse controle laten uitvoeren.
    Nota:
    De gebruikers van toestellen, geplaatst vóór 25/5/82, datum van invoering van de retributies, dienden de 3.000 F niet te betalen, maar moesten wel hun toestel laten registreren bij de provincie. Indien zij over de vergunning beschikken, nog steeds met hetzelfde toestel werken, geen 2de toestel hebben aangeschaft, nog gevestigd zijn op hetzelfde adres, en de jaarlijkse controle laten uitvoeren, is ook voor hen de zaak OK.
  2. Als je in orde bent met de vergunning, maar de jaarlijkse controles niet hebt laten uitvoeren of hebt onderbroken, volstaat de hervatting van de jaarlijkse controle.
  3. Wie
    • Zijn toestel(len) niet heeft laten registreren;
    • Een tweede toestel heeft aangekocht;
    • Een bestaand toestel vervangen;
    • Zijn praktijk naar een ander adres overgebracht;
    • Een tweede praktijk geopend dient de procedure te volgen zoals hierboven aangegeven.
Samenwerkingsakkoord
Het VVT heeft ten behoeve van zijn leden een samenwerkingsakkoord afgesloten met Techni-Test, zowel voor de jaarlijkse controle van de toestellen, de dosimetrie voor personeel als voor de administratieve uitvoering van de vergunningsprocedure.
Alhoewel je theoretisch deze procedure zelf zou kunnen afhandelen, raden we dit af: ze is zeer complex en een kleine fout of vergetelheid kan voor heel wat moeilijkheden zorgen; Techni-Test beschikt over de nodige routine en doet dit, zeker voor VVT-leden, voor een zeer gunstige prijs.
VZW TECHNI-TEST
Het KB van 28/2/63, houdend Algemeen Reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van ioniserende stralingen, legt de gebruiker van RX-toestellen verplichtingen op met betrekking tot lokalen, toestellen en gebruikers.
Alleen een organisme dat het statuut bezit van VZW en dat door de ministeries is erkend, kan de voorziene controles geldig uitvoeren: de VZW Techni-Test is erkend sedert 28/2/66 om de diensten voor fysische en elektrische controle en dosimetrie te verzekeren.
Uit dien hoofde verrichten zijn in kernenergie gespecialiseerde ingenieurs, door de ministeries erkend als deskundigen ioniserende stralingen, de verplichte controles, verschaffen voorlichting, bespreken ev te nemen schikkingen en stellen alle documenten op die door de betrokkenen aan de bevoegde instanties over te maken zijn.
De fysische controle omvat inzonderheid:
  • De afbakening en signalisatie van de gecontroleerde zones.
  • De beschermingsmiddelen.
  • De erkenning van nieuwe technieken.
  • De ontvangst van nieuwe installaties.
  • Het bepalen van de intensiteit van de straling op de  verschillende punten.
Deze controle is jaarlijks en wordt minstens 14 dagen op voorhand aangekondigd; alles wordt in het werk gesteld om de onbeschikbaarheid van het kabinet tot een minimum te beperken.
De elektrische controle dekt het risico laag-en hoogspanning t.o.v. de verzekeringsmaatschappij.
Wat betreft dosimetrie en aanvragen om vergunning worden door Techni-Test alle over te maken documenten verzendingsklaar, op handtekening na, toegestuurd.
Techni-Test geeft aan de betrokkene een dossier voor fysische controle waarin volgende dokumenten moeten voorkomen:
  • Inlichtingen over ioniserende stralingen (voorlichting),
  • Vergunningen (provincie),
  • Jaarlijks controleverslag.
Dit dossier, waarvan de bladen genummerd zijn, moet gedurende 30 jaar op de onderneming bewaard blijven. Bij het stopzetten van alle activiteit maakt de onderneming deze over aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
De aangeslotene wordt eveneens ontlast van alle administratieve zorgen: de wettelijke bepalingen herleiden zich tot het ter beschikking houden van het dossier ten behoeve van de bevoegde ambtenaren van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en van het Ministerie van Volksgezondheid.
TARIEVEN, geldend vanaf 1990 (exclusief BTW 19 %)
  1. Jaarlijkse controle   I  II  III
    Vaste kosten per adres  12,39  11,16  9,92
    Controle per toestel   23,55  22,93  22,31
  2. Dosimetrie
    Vaste kosten per adres  14,87  14,87  14,87
    Dosimeters (per abonnement) 23,55  22,31  21,07
    Boekhouding der doses per persoon   7,44    7,44     7,44
    onderworpen aan RMZ
  3. Administratie
    Retributie ten bate van de staat (1) 74,37  74,37  74,37
    Voorschot post- en fiscale zegels(1) (2) (2) (2)
    Opstellen aanvraag en kennisgeving 37,18  31,23  24,79
    (1) niet onderworpen aan BTW
    (2)  Oost-Vlaanderen : 9,74 ?
    Limburg : 7,51 ?
    Antwerpen, Brabant, W-Vl : 5,28 ?
    I: geen domiciliëring, geen lid VVT
    II: geen domiciliëring, lid VVT of domiciliëring, geen lid VVT
    III: domiciliëring, lid VVT
    De bijdragen zonder domiciliëring worden elk jaar gekoppeld aan de index.
    De bijdragen met domiciliering blijven behouden tot en met 1992 en kunnen worden toegepast vanaf september 1989.
    Voorbeelden:
    Jaarlijkse controle 1 toestel : 9,92 ? + 22,31 ?  = 32,23  + BTW  6,77 = 39,00 ?
    2 toestellen : 9,92 ? + 22,31 ? + 22,31 ?  = 54,54 ?  + BTW 11,45 ?  = 65,99 ?
    Vergunning (Antw) : 24,79 ? + BTW 5,20 ? + 74,37 ? + 5,28 ? = 109,64 ?
Bijkomende verplichting te verwachten
Op 1/1/88 werd de Europese Richtlijn inzake stralingsbescherming van kracht. Deze schrijft (sterk samengevat) voor:
  1. Dat elke blootstelling om medische redenen medisch moet gerechtvaardigd zijn en zo beperkt mogelijk worden gehouden;
  2. Dat de gebruikers de nodige opleiding in de stralingsbescherming moeten hebben gevolgd;
  3. Dat een inventaris dient opgesteld van de voorhanden zijnde apparaten, die streng dienen te worden gecontroleerd; onnodige toename van het aantal toestellen dient te worden voorkomen.
Ten gevolge van deze richtlijn werd in België o.m.:
  1. Een brief gestuurd
    • Naar de universiteitsrectoren en de  opleidingsverantwoordelijken voor verpleegkundigen, om  speciale aandacht te vragen voor opleiding in  stralingsbescherming;
    • Naar alle geneesheren, tandartsen en apothekers : wie geen opleiding in stralingsbescherming heeft gehad, dient een aanvullende opleiding te volgen (zij zullen ten gepasten tijde over de organisatie van bijscholingscursussen worden ingelicht); zij zullen er ook over waken dat personeel, dat met de toestellen in contact komt de gepaste opleiding heeft gevolgd.
  2. Beslist uitvoering te geven aan art 3 van de wet op de reglementering betreffende ioniserende stralingen van 25/5/82, waarbij de gebruikers van medische radiografische toestellen over een vergunning moeten beschikken.
    In tegenstelling tot de provinciale vergunning (zie hoger), die in wezen een vergunning is voor de gebruikte toestellen, is de bijkomende vergunning bedoeld voor de persoon van de gebruiker en bewijst zijn bekwaamheid om de toestellen te hanteren.
    Daar bij de aanvraag van de nieuwe vergunning de gebruikte toestellen dienen vermeld, zou deze actie tevens toelaten een inventaris op te maken van de voorhanden zijnde apparatuur en zouden verouderde toestellen kunnen worden opgespoord en uit de omloop genomen.
    De nieuwe vergunningsaanvraag zal gepaard gaan met een retributie van 123,95 euro.
    De toepassing van deze nieuwe maatregel is nog in voorbereiding, maar een ambtenaar heeft reeds een aantal collegae ervoor benaderd. Indien dit voor jou het geval is: geef daaraan nog geen gevolg en wacht onze instructies af. Het VVT zal nog pogen van de bevoegde minister te bekomen dat de vergunning integraal deel zou uitmaken van het diploma, en dus niet apart zou moeten worden aangevraagd.

BIJLAGE

KB van 28/2/63, 23/10/70 en 11/2/87
1. Wettelijke bepalingen
Art 53.2
De licentiaten in de tandheelkunde zijn verplicht de tandradiografieën zelf uit te voeren.
Art 54.4
Bij het nemen van de clichés is de bundel zo gericht dat de bestraling van het organisme van de patiënt tot het minimum wordt beperkt.
2. Wekelijkse dosis
Geen van de personen die werken of verblijven in het lokaal mogen een dosis ontvangen die 0,1 milliSievert per week bedraagt. Om die reden zal, tijdens de werking van het apparaat:
  • De behandelende tandarts zich bevinden
    *op maximale afstand, toegelaten door het bedieningssnoer en tenminste op 1,5 m van de buis en de patiënt
    *  in tegenovergestelde richting van de nuttige stralenbundel
  • De film vastgehecht worden, of vastgehouden hetzij door de patiënt hetzij door iemand die niet deel uitmaakt van het personeel.
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid
Nota A 2006 dd 9/1/1975
Het personeel, dat werkzaamheden verricht in lokalen waar toestellen voor radiografie worden aangewend, dient te worden beschouwd als behorend tot de groep van beroepshalve blootgestelde personen van categorie A, zelfs in de gevallen waar kan worden verondersteld dat dit personeel bij het maken van opnamen deze lokalen verlaat.