Het artikel 64 van de 30 oktober 2018 Wet houdende diverse bepalingen inzake gezondheid voorziet dat de zorgbeoefenaar zijn praktijkvoering aan het publiek enkel kenbaar mag maken onder strikte voorwaarden:
  1. de praktijkinformatie moet waarheidsgetrouw, objectief, relevant en verifieerbaar zijn en ze moet wetenschappelijk onderbouwd zijn;
  2. de praktijkinformatie mag niet aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen noch mag ze de ronseling van patiënten tot doel hebben.

Sommige zorgverstrekkers waren van mening dat hun vrijheid om te ondernemen onrechtmatig beperkt was. Ze tekenden bij het Grondwettelijk Hof beroep aan tegen die wetgeving.

Het Grondwettelijk Hof heeft op 1 juli 2021 het beroep verworpen.

De rechters oordeelden dat “De vrijheid van ondernemen kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de wet, het decreet of de ordonnantie de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. De bevoegde wetgever zou pas onredelijk optreden indien hij de vrijheid van ondernemen zou beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel.”

Patiëntwervende publiciteit blijft dus verboden.

Een zeer belangrijk arrest dat ons beschermt tegen uitwassen van vermarkting van de mondzorg en bijhorende kosten voor publiciteit.