3 september 2024
Met grote verbazing lazen we in De Tijd het interview met prof. Ann Van den Bruel (verschenen 30 augustus 2024) waarin ze het nut van een jaarlijks mondonderzoek door de tandarts in vraag stelt. Wat de nieuwe directeur van het KCE wellicht motiveert is de preventieparadox. Bij succesvolle preventie lijkt het dat de preventie nutteloos is omdat er bij veel patiënten geen tekenen van ziekte meer te zien zijn.
Afgezien van een ongeval met tandschade of aangeboren afwijkingen zijn tandproblemen te voorkomen mits de nodige preventie. Een gezonde voeding, goede mondhygiëne en regelmatig tandartsbezoek zijn de drie eenvoudige pijlers voor een goede mondgezondheid.
Tandproblemen zijn progressief, ze worden groter naarmate ze langer bestaan. Een vroege detectie is dus van groot belang, zowel voor de mondgezondheid als voor de financiële gevolgen.
Een jaarlijkse controle is het middel bij uitstek voor vroegdetectie van mondaandoeningen en een gelegenheid om patiënten persoonlijk te motiveren om goede mondgezondheids- gewoontes aan te nemen en om de frequentie van controlebezoeken te bespreken. Dat betekent dat voor sommige patiënten een zesmaandelijks mondonderzoek aangewezen is, net zoals voor sommige patiënten de tussenperiode langer mag zijn.
Tijdens de COVID-crisis zijn minder tandartsbezoeken mogelijk geweest. Van deze korte onderbreking stelt het RIZIV nu reeds de gevolgen vast. Terwijl er in de decennia voor COVID steeds een dalende trend was in het aantal tandextracties, zien we in 2023 een gevoelige stijging van het aantal extracties en uitgebreide (dure) restauraties. Dat een dergelijk korte onderbreking van de tandartsbezoeken zo snel nefaste gevolgen heeft, bewijst duidelijk het belang ervan.
Het gezondheidsbeleid moet gestoeld zijn op epidemiologische gegevens en degelijk wetenschappelijk onderzoek. Wij betreuren daarom ten zeerste de ondoordachte uitspraak van professor en huisarts Van den Bruel, die daarmee het belang van preventie en vroegdetectie in twijfel trekt.